Op 21 januari 1924 stierf Lenin, een nog steeds fel gecontesteerde figuur, maar ongetwijfeld één van de grootste politieke figuren van de vorige eeuw. Dat hij tot mythe en icoon werd gemaakt door het stalinistische regime, dat juist in alle opzichten een tegenpool was van Lenins ideeëngoed, kwam de pro-kapitalistische krachten goed uit en dat doet het nog steeds. In de artikels die zullen verschijnen naar aanleiding van de 100 jaar sinds zijn dood zullen de woorden “meedogenloos”, “autoritair” en dergelijke ongetwijfeld een centrale plaats innemen. Zonder volledigheid na te streven, pogen we in dit artikel de echte Lenin in ere te herstellen.
Dossier door Anja Deschoemacker uit maandblad De Linkse Socialist
De stichter van de enige arbeiderspartij die erin slaagt de klasse naar de macht te leiden
Lenins grootste bijdrage tot het marxisme en de strijd van de internationale arbeidersklasse is zonder twijfel de uitbouw van de revolutionaire partij, de overgang van de revolutionaire theorie die werd uitgewerkt door Marx en Engels tot de revolutionaire praktijk. In een artikel voor Lenins 50e verjaardag (in Pravda, 23 April 1920) vergelijkt Trotski Marx en Lenin:
“De volledige Marx is vervat in het “Communistisch Manifest”, in het voorwoord op zijn “Kritiek” in “Kapitaal”. Zelfs indien hij niet de stichter van de Eerste Internationale was geweest, zou hij altijd blijven wat hij is. Lenin anderzijds breidt onmiddellijk uit naar revolutionaire actie. Zijn werk als geleerde betekent enkel een voorbereiding op actie. Als hij in het verleden nooit ook maar één boek had gepubliceerd, zou hij in de geschiedenis nog steeds lijken wat hij vandaag is: de leider van de proletarische revolutie, de stichter van de Derde Internationale.”
Uiteraard heeft Lenin met onder andere “Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme” (1916) en “Staat en Revolutie” (1917) belangrijke theoretische inzichten geleverd die onontbeerlijk waren om tot actie te kunnen overgaan. Maar Lenins genie en wat hem onderscheidt van andere marxistische leiders in zijn tijd is beter te vatten in werken als “Wat te doen” (1902) en zijn “Aprilstellingen” (april 1917) – scherpe en intuïtieve inzichten in wat in de praktijk noodzakelijk is voor de arbeidersklasse om vooruit te kunnen gaan in de strijd tegen het kapitalisme.
Het is datgene dat hem een revolutionaire leider van de arbeidersklasse maakt, terwijl figuren als Plekhanov en Kautsky van de revolutionaire praktijk terugdeinzen en figuren als Trotski en Luxemburg niet de noodzakelijke revolutionaire partij – sterk geworteld in de klasse en ontwikkeld op basis van hun ervaringen – hebben uitgebouwd waarmee hun inzichten tot een overwinning kunnen leiden.
Lenin streefde naar de meest diepgaande democratie mogelijk
Volledig in de lijn van Marx en Engels gaat Lenin van in het begin van zijn activiteit in tegen een enge, nationaal beperkte en kortzichtige visie op arbeidersklassepolitiek. Tegen de economisten – die de klassenstrijd zien als enkel de economische strijd van de arbeidersklasse tegen de bazen en vanuit dat standpunt een zeer los partijverband vooropstellen – pleit hij ervoor dat socialisten de klasse politiek opvoeden tot een klasse die leiding kan geven aan alle onderdrukte lagen in een strijd voor maatschappijverandering.
In tegenstelling tot het zich beperken of zelfs maar concentreren op de directe economische strijd, waarvoor de klasse haar eigen organen in de vorm van vakbonden creëert, stelt hij dat socialisten “tribunen van het volk” moeten zijn en op alle terreinen moeten vechten voor een consequente democratie, iets wat we niet moeten verwachten van de liberale burgerij in een tijdperk van opkomst van haar tegenpool en uitdager in de vorm van de arbeidersklasse.
Ook zijn visie op de revolutionaire partij is daarvan doordrongen, een partij die via democratische discussie tot eengemaakte actie komt. Om ideeën en activiteiten op een eerlijke manier te bekijken, moeten ze uiteraard in hun concrete tijdperk en realiteit moeten worden gezien. Democratie in een partij wordt enorm bemoeilijkt in een situatie waarin die partij ondergronds moet werken en constant bloot staat aan onderdrukking door het staatsapparaat, een situatie waarin de meest ontwikkelde leiding zich in het buitenland bevindt, wat ook voor Lenin tijdens een groot deel van zijn politieke leven het geval was.
Ook hem reduceren tot het oorlogscommunisme, een regime dat werd opgelegd aan de jonge arbeidersstaat door jarenlange militaire aanvallen vanwege de Russische heersende klasse met behulp van buitenlandse troepen, getuigt van intellectuele oneerlijkheid. Uiteraard zijn er fouten gemaakt, maar de aanpak was gebaseerd op een realistische inschatting van wat noodzakelijk was om de revolutie te verdedigen. Er is geen enkele tekst van Lenin terug te vinden die bijvoorbeeld de éénpartijstaat verdedigt of een monolithische partij – dit zijn kenmerken die behoren tot het stalinisme, die tijdelijke en door de concrete omstandigheden opgelegde maatregelen vereeuwigt en uitlegt als “leninisme”.
Het steeds opnieuw aanpassen van partijstructuren, van de balans tussen democratie en centralisme, aan de realiteit op het terrein vormt een rode draad in de werken van Lenin (een goed overzicht hierop wordt geboden door het boek Leninism under Lenin van Marcel Liebman). En steeds opnieuw, wanneer de massa’s zich roeren, baseert hij zich daarop, niet met een top down benadering. Meerdere malen spreekt hij rechtstreeks de arbeiders aan de basis van de partij aan om een correcte politiek af te dwingen van een behoudende leiding die zich niet heeft aangepast aan de veranderde realiteit. Hij toont zich een sterke tactische leider, wiens tactieken volledig gebaseerd zijn op de inschatting van de situatie, de perspectieven voor de strijd en de doelen op korte en lange termijn.
Lenins laatste gevecht
Op het einde van zijn leven, wanneer hij door ziekte aan bed is gekluisterd, zijn het opnieuw de democratische vraagstukken en dan vooral het nationale vraagstuk, gecombineerd met de strijd tegen de groeiende bureaucratie die de democratie in de partij en het land versmacht, die hem tot zijn laatste geschriften aanzetten, zijn verschillende nota’s die gebundeld zijn in de brief aan het congres. Het is een verzet, een strijd die hij wil aangaan, en waarvoor hij o.a. bij Trotsky bondgenoten zoekt, tegen de ondemocratische neigingen in de kliek rond Stalin tegenover de eerder door het tsarisme onderdrukte volkeren. Het boek “Lenin’s Final Fight” bundelt die geschriften van 1923-24.
Op 31 december 1922 schrijft hij in “verder zetting van de nota’s over de kwestie van de nationaliteiten of “autonomisering”:
“Noodzakelijkerwijs moet een onderscheid gemaakte worden tussen het nationalisme van een onderdrukkende natie en dat van een onderdrukte natie, tussen het nationalisme van een grote natie en dat van een kleine natie. Tegenover het tweede soort van nationalisme zijn wij, nationalen van een grote natie, in de historische praktijk bijna altijd schuldig geweest aan een eindeloos aantal van gewelddaden; bovendien plegen we een eindeloos aantal keren geweld en belediging zonder het te merken. (…) Daarom moet het internationalisme vanwege de onderdrukkende of “grote” naties, zoals ze worden genoemd (hoewel ze enkel groot zijn in hun geweld, alleen groot als bullebakken) niet alleen bestaan in het in acht nemen van de formele gelijkheid van naties, maar zelfs in een ongelijkheid, via dewelke de onderdrukkende natie, de grote natie, de ongelijkheid die in het echte leven bestaat zou compenseren.(…)
“Voor het proletariaat is het niet alleen belangrijk, maar absoluut essentieel dat ze er verzekerd van kunnen zijn dat de niet-Russen het grootst mogelijke vertrouwen hebben in de proletarische klassenstrijd. Wat is hiervoor nodig? Niet gewoon formele gelijkheid. Op de ene of andere manier, door de houding die ingenomen wordt of door toegevingen, is het nodig de niet-Russen te compenseren voor het gebrek aan vertrouwen, voor het wantrouwen en de beledigingen waaraan de regering van de “dominante” natie hen in het verleden onderworpen hebben.”
Met deze tekst gaat hij in de aanval tegen Stalin en zijn kliek, die in de kwestie van Georgië de gelijkheid en recht op zelfbeschikking van de verschillende Sovjetrepublieken ontkent. Hij noemt hem een “vulgaire Russische bullebak” en legt uit: “niets houdt de ontwikkeling en versterking van de proletarische klassensolidariteit zo sterk tegen als nationale onrechtvaardigheid”.
Lenin’s grote bijdrage aan het begrip van onderdrukking als specifieke factor die dialectisch verbonden is met de klassensamenleving en de klassenstrijd, concentreert zich rond de nationale kwestie. Zonder het principiële democratische principe dat de onderdrukte naties over hun eigen lot en leven moeten kunnen beschikken, geformuleerd in het recht op zelfbeschikking der naties, had de Russische Revolutie niet succesvol kunnen zijn. Die politiek van steun aan de strijd van onderdrukte volkeren heeft hij ook voortgezet in de houding van de jonge sovjetstaat tegenover de door het imperialisme onderdrukte volkeren van het Oosten.
Hij heeft veel minder geschreven over vrouwenonderdrukking – en bij mijn weten niets over gender-niet-conforme personen – maar de eerste wetgeving van de sovjet staat verzekert als de eerste staat in de wereld, sinds het ontstaan van klassensamenlevingen volledige wettelijke gelijkheid voor vrouwen en homoseksualiteit wordt uit het strafrecht gehaald. Het houdt daarmee ook niet op, Lenin stelt meerder malen dat dit het gemakkelijkste aspect is, maar ook dat geen enkele burgerlijke staat deze gemakkelijkste stap heeft gezet. Met de beperkte middelen van een economisch en cultureel achtergebleven samenleving, wordt alles gedaan dat binnen de mogelijkheden ligt om diensten op te zetten die het ook voor vrouwen met kinderen mogelijk maken buitenshuis een rol te spelen in het runnen van de samenleving, middelen worden vrijgemaakt voor onderzoek naar transseksualiteit en men kon formeel van geslacht veranderen.
Zijn laatste gevecht toont opnieuw de diepte en breedte van zijn socialistisch ideeëngoed, waarin niet een burgerlijke, formele democratie wordt nagestreefd, maar een echte, levende democratie die op alle terreinen van onderaf wordt opgebouwd en die zich richt tegen iedere vorm van onderdrukking en uitbuiting. Het was een brandende noodzaak en een diepgaand verschil met de reformistische leiders van zijn tijd en dat is het tot op vandaag.