Home » Artikelen » 11 september 1973

11 september 1973

Op 11 september is het een halve eeuw geleden dat een staatsgreep de regering van Salvador Allende in Chili ten val bracht. De hoop die het revolutionaire proces had gewekt, maakte plaats voor angst en marteling. De gebeurtenis was van internationaal belang: de dictatuur van Pinochet ging direct gepaard met een reeks economische maatregelen die later het nieuwe beheersmodel voor het kapitalisme werden, bekend als het neoliberalisme. We kijken terug op deze tragedie omdat het verleden licht werpt op het heden en de toekomst. De problemen van de Chileense revolutie en haar nederlaag zijn rijk aan lessen voor de strijd vandaag in het nieuwe tijdperk dat we zijn binnengetreden, het tijdperk van wanorde.

door Pablo Nyns uit maandblad De Linkse Socialist

De revolutionaire gisting van de jaren 1960

Het decennium van de jaren 1960 kende een reeks revolutionaire omwentelingen over de hele wereld. Het was een tijdperk dat werd gekenmerkt door massabewegingen en strijd onder leiding van arbeiders, jongeren en boeren. Tot de sleutelmomenten behoren de Cubaanse Revolutie van 1959 tot 1962, de algemene staking van vijf weken in de winter van 1960-61 in België, de algemene staking van mei 1968 in Frankrijk, het Vietnamese verzet tegen het Amerikaanse imperialisme en de anti-oorlogsmobilisaties in de Verenigde Staten, de studentenopstanden in Mexico en Japan, enzovoort, maar ook de Praagse Lente en de strijd voor ‘socialisme met een menselijk gezicht’ in het stalinistische blok.

Ondanks de inspanningen van de stalinistische bureaucratieën in de Sovjet-Unie en China om een wereldorde op te leggen die ze deelden met de grote imperialistische mogendheden, bleven deze massale opstanden plaatsvinden. Ze benadrukten de groeiende kwetsbaarheid van de imperialistische hegemonie op wereldschaal. Ondertussen begon het model van kapitalistische economische groei dat na de Tweede Wereldoorlog de overhand had en dat de basis legde voor de “welvaartsstaten”, tekenen van vermoeidheid en instabiliteit te vertonen.

In Chili bedacht het imperialisme verschillende strategieën om de opkomst van volksbewegingen in te dammen en zo elke dreiging van een revolutie tegen te gaan. Van 1964 tot 1970 probeerde de regering geleid door de christendemocratische partij van Eduardo Frei een direct antwoord te bieden op de groeiende bezorgdheid van de VS over de opkomst van Chileens links. Frei’s retoriek was erop gericht om de aspiraties van het volk te temperen en het tij van radicalisering onder arbeiders en boeren te keren.

Maar ondanks de pogingen van Frei en zijn regering om de hegemonie van de kapitalisten te behouden, onthulden de economische en sociale realiteit uiteindelijk het ware klassenkarakter van deze regering. De daling van de economische groei, de devaluatie van de munt, de toename van de buitenlandse schuld en de onderdrukking van arbeiders en boeren creëerden een kloof tussen de verwachtingen van de massa’s en de werkelijke acties van de heersende christendemocratie.

Als gevolg hiervan werd 1969 gekenmerkt door een golf van sociale onrust, met 977 stakingen, 24 fabrieksbezettingen en landbezettingen. Deze groeiende radicalisering leidde uiteindelijk tot de vorming van de Unidad Popular (UP, Volksfront), een coalitie van linkse en progressieve partijen, die de weg vrijmaakte voor de verkiezing van Salvador Allende tot president van Chili op 4 september 1970.

De komst van Allende als president van Chili schokte het land en verraste alle sociale klassen. Arbeiders, jongeren en soldaten vierden zijn overwinning, terwijl de burgerij, de zakenwereld en de officieren van het leger woedend waren. Rechts, dat ervan overtuigd was dat zijn kandidaat Jorge Alessandri zou winnen, werd verslagen. De Verenigde Staten was bezorgd over een ‘tweede Cuba’ in hun invloedssfeer. Het begon tevergeefs “constitutionele” en “militaire” staatsgrepen te plannen om te voorkomen dat Allende aan de macht zou komen. Desondanks, en als vergelding voor zijn onwil om een militaire coup te plegen, werd de opperbevelhebber van het leger, René Scheinder, op 25 oktober vermoord door extreemrechts.

Allende kwam met slechts 36% van de stemmen aan de macht. De extreemrechtse oppositie, die gefaald had in haar coupplannen, kwam geïsoleerd te staan door een democratische beweging die op gang was gebracht door de moord op Schneider. Allende sloot een akkoord met de Christendemocratie (DC) en haalde zo een parlementaire meerderheid voor zijn presidentschap. De eerste akkoorden met de DC hielden de kapitalistische orde en het privébezit in stand. Bovendien beperkte de ontbinding van de Comités van de Unidad Popular (CUP), die aan de basis waren opgericht, de volksorganisatie. De dominante strategie van links, gebaseerd op verregaande democratische hervormingen en de zogenaamde “vreedzame” weg naar het socialisme, onderschatte de reactie van de burgerij en het staatsapparaat.

De versterking van de Unidad Popular in Chili was een reactie op de terugtrekking en de desoriëntatie van de rechterzijde. De beweging kon daarvan profiteren en verdedigde een programma van de nationalisatie (met schadeloosstellingen) van sleutelsectoren zoals koper, ijzer en het bankwezen, terwijl een campagne opgestart werd om andere strategische sectoren te nationaliseren. Tot de meest opmerkelijke resultaten behoorden landhervormingen en de invoering van sociale maatregelen zoals melkdistributie en loonsverhogingen. Dit eerste jaar, dat vaak de “feestperiode” wordt genoemd, werd gekenmerkt door een krachtige politieke dynamiek en een aanhoudende economische en industriële groei, die aanhield tot eind 1971.

Het aantreden van Allende als president viel samen met een periode van toenemende arbeiders- en boerenstrijd. Zijn doel was echter om deze sociale bewegingen te kanaliseren binnen het strikte kader van de kapitalistische instellingen, waarbij hij probeerde samen te werken met partijen van de heersende klasse, zoals de Radicale Partij en de Christendemocratie. Desondanks creëerde deze aanpak een enorm aantal mogelijkheden die de weg vrijmaakten voor een versnelling van de klassenstrijd, die uiteindelijk veel verder ging dan wat de UP-leiding voorop gesteld had.

Zodra Allende aan de macht kwam in december 1970, ontstonden er landbezettingen in het zuiden. Boeren en leden van de Mapuche-gemeenschap begonnen bezit te nemen van landerijen. De toename van het aantal landbezettingen zette de UP ertoe aan om de landbouwhervormingen te versnellen als antwoord op de druk van de bezettingen. De arbeidersbeweging groeide ook in kracht en begon meer rechten te eisen, vooral van de patroons die zich fel verzetten tegen de regering-Allende.

Een beweging om fabrieken te bezetten en te controleren werd ook belangrijker. In 1969, het jaar waarin de strijd op gang kwam, waren er 977 stakingen. Een jaar later waren dat er 3.526. Het aantal fabrieksbezettingen volgde een gelijkaardige stijgingscurve van 24 in 1969 naar 137 in 1970, 378 in 1971 en 299 enkel in de eerste vijf maanden van 1972. Het aantal bezettingen van stedelijke gronden steeg ook sterk: van 29 in 1969 tot 560 in 1971.

In april 1971 won de UP de gemeenteraadsverkiezingen met een meerderheid, zij het een nipte. Dit veroorzaakte een bijkomende crisis binnen de oppositie, in het bijzonder binnen de christendemocratie, die zich openlijk begon te verzetten tegen de nationalisaties en de rechtse krachten probeerde te verenigen. Er was een echte polarisatie van de samenleving: een arbeidersklasse die steeds revolutionairder werd en een Chileense burgerij die steeds virulenter tegen het revolutionaire proces was. Ondanks dit electorale succes en de radicalisering van de basis, was de UP niet in staat om zijn voordeel volledig te benutten om grondwettelijke hervormingen te bevorderen en zijn macht te consolideren.

Vanaf 1971 koos rechts voor een agressievere aanpak, waarbij parlementaire politieke actie werd gecombineerd met mobilisatie op straat. De spanningen tussen de verschillende politieke fracties binnen de UP begonnen ook toe te nemen, in het bijzonder tussen degenen die een “consolidatie” van de sociale verworvenheden voorstonden en degenen die een radicalisering van het proces voorstonden. Deze splitsing weerspiegelde de tegenstellingen tussen de basis van het volk en de leiders van de UP, die veranderingen wilde doorvoeren binnen het kader van het kapitalistisch systeem.

In oktober 1972 probeerde rechts een eerste offensief om de regering omver te werpen door een massale werkgeversstaking te lanceren en de wegen te blokkeren. In reactie hierop ontstonden de “Cordones industriales” (industriële cordons) als centra van zelforganisatie van de arbeiders, die de echte kracht van verzet tegen deze couppoging vormden.

De Cordones industriales

Op hun hoogtepunt organiseerden de cordones industriales ongeveer 100.000 arbeiders in heel Chili, gegroepeerd in 60 tot 100 centra, van de regio Arica in het noorden tot Punta Arenas in het zuiden. Ze ontstonden als embryonale organen van arbeidersmacht, met het potentieel om zich te ontwikkelen tot structuren van massale zelforganisatie.

Er was een verband tussen de spontaneïteit en het bewustzijn binnen deze cordones industriales. Ze waren niet het resultaat van een vooropgesteld plan van een politieke organisatie. Ze waren evenmin het resultaat van een strategisch project van een linkse fractie. Ze waren eerder het antwoord van delen van de werkende klasse op het offensief van de patroons. Het valt niet te ontkennen dat honderden militanten, in het bijzonder van de Socialistische Partij (PS) en de Revolutionaire Linkse Beweging (MIR, Movimiento de Izquierda Revolucionaria), een cruciale rol speelden in de frontlinie van dit proces. Het ging dus niet alleen om pure spontaneïteit, de arbeiders die deze groepen leidden waren militanten en kaders van de PS en de MIR.

De Communistische Partij en Allende van hun kant probeerden de ontwikkeling van de cordones te beperken. Ze zagen deze als een bedreiging van verdeeldheid van de arbeidersbeweging en plaatsten daartegenover het idee van “geïnstitutionaliseerde volksmacht.” Toch waren de cordones industriales een sleutelfenomeen in de ontwikkeling van de Unidad Popular. De manier waarop links erop reageerde, had grote gevolgen voor de oriëntatie van de beweging.

Rechts opnieuw in het offensief

De impasse van oktober 1972, gevolgd door de eerste spanningen tussen de cordones industriales en de UP-regering, zette rechts ertoe aan om naar de overwinning te streven in de parlementsverkiezingen van maart 1973. Rechts hoopte een tweederdemeerderheid te behalen om Allende grondwettelijk af te zetten. Het slaagde daar echter niet in, wat leidde tot een nieuwe strategie die gebaseerd was op straatgevechten. De “tanquetazo” (poging tot militaire staatsgreep) moest het hoogtepunt worden van het nieuwe offensief, maar mislukte. Op 29 juni werden honderden fabrieken opnieuw bezet door hun arbeiders. Ondertussen waren er verhitte discussies over het bewapenen van de arbeiders en het georganiseerde antwoord op de rechterzijde.

Paradoxaal genoeg werden de militairen sterker door het stoppen van de couppoging. Het diende meer als een test voor de reactie van het volk. De mobilisaties werden hervat zoals in oktober, maar intenser, waardoor rechts weer in het defensief werd gedrongen. Maar de linkerzijde ging niet over tot een strategisch offensief. De regering weigerde de coupplegers te ontwapenen en de arbeiders te bewapenen. Hierdoor kon rechts, met de Christendemocratie en de coupplegers, het initiatief terug in handen nemen. Vanaf juli werden elke dag fabrieken opgevorderd, waarbij troepen werden ingezet tegen arbeiders, maar ook tegen inwoners en boeren. Dit gebeurde op basis van de wapenwet die een paar maanden eerder was aangenomen. De arbeiders van de cordones industriales leden nederlagen. In augustus werden mariniers van het leger die tegen de coup waren opgepakt en gemarteld omdat ze probeerden de verdediging tegen de coupplegers te organiseren. Ze kregen geen strategische steun van links, dat gevangen zat in zijn vertrouwen in het leger.

Na de nederlaag van de arbeiders van de cordones industriales en de linkse militairen, evenals de meest bewuste lagen van de bevolking, begon een nieuw offensief tot een staatsgreep. Eind juli vond de laatste grote lock-out van de werkgevers plaats (het sluiten van bedrijven door de bazen om de arbeiders zonder inkomsten te plaatsen) met de steun van handelaars, de vakbond van vrachtwagenchauffeurs, beroepsorganisaties van de middenklasse en de rechtse en Christendemocratische partijen. Tegelijkertijd werd opgeroepen tot een militaire interventie, waarbij ze de regering als ‘ongrondwettelijk’ bestempelden. De voorwaarden voor de staatsgreep van 11 september waren geschapen.

Op 4 september, de derde verjaardag van de overwinning van Unidad Popular, kwam een ware mensenstroom de straat op. Meer dan 800.000 mensen betoogden in de hoofdstad. Maar deze enorme demonstratie van de energie van de werkende klasse en het volk vond geen politieke uitdrukking binnen de UP. 

Tegelijkertijd bleef het leger invallen doen met een openlijk provocerende houding. Verschillende fabrieken werden letterlijk bestormd door het leger om de arbeiders te onderwerpen. In een brief aan Salvador Allende stelde de Coördinatie van de cordones industriales van Santiago de situatie als volgt aan de kaak: “Vroeger waren we bang dat het proces naar het socialisme in gevaar zou komen en dat we zouden eindigen met een reformistische, burgerlijk-democratische centrumregering, die de neiging zou hebben om de massa’s te demobiliseren of hen uit instinct voor zelfbehoud zou aanzetten tot anarchistische opstanden. Maar nu we de recente gebeurtenissen analyseren, is onze angst niet meer dezelfde. Nu zijn we ervan overtuigd dat we ons op een helling bevinden die ons onvermijdelijk naar het fascisme zal leiden (…). Wij vragen u, kameraad president, om dit ware leger zonder wapens te leiden.”

11 september 1973

Op 11 september 1973 was de teerling geworpen. De strijdkrachten onder leiding van generaal Augusto Pinochet lanceerden een gecoördineerde aanval tegen de regering, de linkse partijen en de cordones industriales. De strijdkrachten omsingelden de hoofdstad en namen de controle over van andere belangrijke regio’s van het land. La Moneda, het presidentiële paleis, werd belegerd. In plaats van zich over te geven, koos president Allende ervoor om in het paleis te blijven en weerstand te bieden. La Moneda werd gebombardeerd en halverwege de middag vloog het in brand. Allende hield een laatste radiorede aan de natie, waarin hij zijn loyaliteit aan het Chileense volk uitsprak en weigerde zijn ambt neer te leggen. Terwijl de aanvallen toenamen, besloot hij uiteindelijk een einde aan zijn eigen leven te maken. De militairen namen de controle over het paleis over en Pinochet riep een militaire regering uit. Die dag markeerde de gewelddadige omverwerping van de grondwettelijke orde in Chili en het begin van een donkere periode van politieke en sociale onderdrukking.

Er is echter geen tekort aan concrete voorbeelden van verzet die de strijdlust van die tijd aantonen. In de industriezone van San Joaquin, in de fabriek van Sumar, vonden betogingen plaats. Buiten gebruikten de mensen van La Legua de weinige wapens die ze hadden weten te bemachtigen. Er waren ook confrontaties in Indumet. Bij het verlaten van de fabriek werden de arbeiders omsingeld door soldaten, waarbij op elkaar geschoten werd. Sommige arbeiders overwogen zelfs een plan om vanuit de cordones industriales en de wijken een gevecht om het presidentieel paleis op te zetten. Ondanks deze heldhaftige pogingen van de arbeiders om zich te verzetten, was er geen oproep of concreet plan van de linkse partijen of de vakbonden, behalve om “verenigd te blijven en te wachten op instructies.”

De dictatuur

De eerste jaren van de dictatuur van Pinochet werden gekenmerkt door brute en systematische repressie tegen elke vorm van politieke oppositie en de arbeidersbeweging als geheel. Duizenden mensen werden gearresteerd, gemarteld en geëxecuteerd door de veiligheidstroepen. Detentie- en martelkampen, zoals de beruchte Villa Grimaldi, zijn symbolen geworden van de gruwel die veel Chilenen hebben ervaren.

Op economisch gebied voerde de dictatuur van Pinochet radicale hervormingen door om de Chileense economie te liberaliseren. Het neoliberale economische model, dat vaak de “economische schok” wordt genoemd, werd ontwikkeld met de hulp van economen die waren opgeleid aan de universiteit van Chicago, waaronder Milton Friedman. Deze hervormingen leidden tot de privatisering van overheidsbedrijven, de deregulering van markten, besparingen op overheidsuitgaven en de liberalisering van de buitenlandse handel. Ze creëerden ongekende sociale ongelijkheden en marginaliseerden grote delen van de bevolking.

Het Pinochet-regime probeerde zijn macht te consolideren door in 1980 een autoritaire grondwet in te voeren, die met een controversieel referendum werd goedgekeurd. Deze grondwet verleende uitgebreide bevoegdheden aan de strijdkrachten en beperkte de burgerlijke en politieke vrijheden. Het is deze grondwet waartegen de Chilenen nog steeds vechten, ondanks de terugkeer naar de ‘democratie’.

De val van de regering van de Unidad Popular en het vestigen van een dictatuur betekenden de nederlaag van een democratisch gekozen socialistisch experiment en de onderdrukking van revolutionaire aspiraties in Chili en in de hele regio, wat leidde tot een zekere marginalisering van haar idealen en een terugslag voor de arbeidersbeweging. De gebeurtenissen in Chili bepaalden mede het politieke klimaat in Latijns-Amerika in de daaropvolgende decennia, waarbij rechtse dictaturen aan de macht kwamen met hulp van de VS.

Was een overwinning mogelijk geweest met de ontwikkeling van de cordones?

Hoewel de cordones een belangrijke rol speelden in de Chileense revolutie tussen oktober 1972 en september 1973, kunnen ze niet beschouwd worden als het equivalent van de “sovjets” (raden) van de Russische revolutie. Ze slaagden er niet in zich over het hele land te verspreiden en te organiseren en beperkten zich tot bepaalde regio’s. De cordones belichaamden echter een vorm van semi-macht zoals beschreven door Trotski, aangezien ze geen gewapende macht hadden. Ondanks hun rol in het smeden van allianties met verschillende lagen van de bevolking om tekorten en aanvallen van de bazen tegen te gaan, slaagden ze er niet in om de bredere massa’s, zoals boeren en inheemse volkeren, in de strijd te verenigen. Er bleef een gapende kloof bestaan tussen de arbeidersvoorhoede en de massa’s, ondanks hun functie als alliantie tussen deze twee groepen.

De uitdagingen op het gebied van bewapening en strategie hadden aangepakt kunnen worden door de vorming van een nationaal congres van de cordones te versnellen met als doel de macht te grijpen en zich voor te bereiden op het verzet tegen de staatsgreep en de opstand. Zonder een dergelijke aanpak waren de cordones echter niet in staat om zich te ontwikkelen tot alternatieve machtsorganen voor het reformisme van Allende en de CP, die de leiding hadden over het staatsapparaat en streefden naar een “vreedzame” overgang naar het socialisme.

Om met de cordones een significante revolutionaire impact te hebben, hadden ze een strategie nodig die gesteund werd door een revolutionaire partij die onafhankelijk was van de regering, gericht op het versterken en uitbreiden van de cordones industriales met een autonome opstelling ten opzichte van de Unidad Popular. Dit perspectief ontbrak echter op dat moment in Chili, wat heeft bijgedragen aan de tragische uitkomst van deze revolutionaire periode.

Scroll To Top