Home » Artikelen » Friedrich Engels: “Over autoriteit”

Friedrich Engels: “Over autoriteit”

Enkele socialisten zijn onlangs een ware kruistocht begonnen tegen wat zij het autoriteitsbeginsel noemen. Ze hoeven alleen maar te zeggen dat deze of gene handeling autoritair is om het te veroordelen. Deze summiere procedure wordt zo misbruikt dat het nodig is om de zaak nader te bekijken. Autoriteit, in de betekenis van het woord in kwestie, betekent zoiets als: de suprematie van andermans wil over de onze; autoriteit aan de tegengestelde zijde, veronderstelt ondergeschiktheid. Aangezien deze twee woorden een slechte klank hebben en een onaangename verhouding uitdrukken voor de ondergeschikte partij, is het de vraag of er geen manier is om anders met elkaar om te gaan; of we niet – onder de huidige maatschappelijke omstandigheden – een andere sociale toestand kunnen creëren waarin dit gezag geen betekenis meer heeft en dus moet verdwijnen.

Artikel door Friedrich Engels, geschreven tussen oktober 1872 en maart 1873

Als we de economische – industriële en agrarische – verhoudingen onderzoeken die de basis vormen van de huidige burgerlijke maatschappij, dan zien we dat ze de neiging hebben om geïsoleerde activiteit steeds meer te vervangen door de gecombineerde activiteit van individuen. De kleine werkplaatsen van geïsoleerde producenten zijn vervangen door de moderne industrie, met grote fabrieken en werkplaatsen waarin honderden arbeiders toezicht houden op ingewikkelde machines die door stoom worden aangedreven; de koetsen en karren op de grote wegen zijn vervangen door treinen, net zoals de kleine roei- en zeilboten zijn vervangen door stoomboten. Machines en stoom brengen langzaam maar zeker zelfs de landbouw onder hun heerschappij en vervangen kleine eigenaren langzaam maar zeker door grote kapitalisten die grote stukken land bewerken met behulp van loonarbeiders. Overal neemt gecombineerde activiteit, het complexe van onderling afhankelijke processen, de plaats in van de onafhankelijke activiteit van de individuen. Maar wie gecombineerde activiteit zegt, zegt organisatie; is organisatie mogelijk zonder autoriteit?

Laten we aannemen dat een sociale revolutie de kapitalisten heeft onttroond, wier gezag vandaag de productie en circulatie van de rijkdom beheerst. Laten we verder veronderstellen, om het standpunt van de anti-autoritairen in te nemen, dat het land en de werktuigen het collectieve eigendom zijn van de arbeiders die ze gebruiken. Is de autoriteit dan verdwenen of is het maar van vorm veranderd? Laten we kijken.

Nemen we een katoenspinnerij als voorbeeld. Het katoen moet minstens zes opeenvolgende bewerkingen ondergaan voordat het de vorm van eeen draad krijgt, bewerkingen die – voor het grootste deel – in verschillende ruimtes plaatsvinden. Om de machines draaiende te houden is er bovendien een ingenieur nodig die toezicht houdt op de stoommachine, monteurs voor de lopende reparaties en veel ongeschoolde arbeiders die de producten van de ene naar de andere ruimte moeten verplaatsen, enz. Al deze arbeiders, mannen, vrouwen en kinderen, worden gedwongen om hun werk te beginnen en te beëindigen op een tijdstip dat is vastgesteld door de autoriteit van de stoom, die zich niets aantrekt van individuele autonomie. Het is dus allereerst noodzakelijk dat de arbeiders het eens worden over de werktijden; als deze eenmaal zijn vastgesteld, is iedereen er zonder uitzondering aan onderworpen.

Verder rijzen er in elke ruimte en op elk moment gedetailleerde vragen over de productiewijze, de verdeling van materialen enz., vragen die onmiddellijk moeten worden opgelost als men niet wil dat de hele productie op hetzelfde moment tot stilstand komt; of ze nu worden opgelost door de beslissing van een afgevaardigde aan het hoofd van elke arbeidstak of, als dat mogelijk is, door een meerderheidsbeslissing, de wil van elk van hen zal altijd ondergeschikt zijn; dit betekent dat de vragen autoritair zullen worden opgelost. De mechanische automaat van een groot fabriek is veel tirannieker dan de kleine kapitalisten die arbeiders in dienst hebben, ooit zijn geweest. Tenminste wat arbeidsuren betreft, kan men op de poorten van deze fabrieken schrijven: Laat alle autonomie gaan, u die binnengaat! Als de mens met behulp van wetenschap en inventief genie de natuurkrachten heeft onderworpen, nemen ze wraak op hem, door hem, voor zover hij ze in dienst stelt, te onderwerpen aan een waar despotisme dat onafhankelijk is van elke sociale organisatie. Het gezag afschaffen in de grootindustrie, is de industrie zelf afschaffen; het spinnen met stoom uitschakelen, is terugkeren naar het spinnewiel.

Laten we nog een voorbeeld nemen: de spoorweg. Ook hier is de samenwerking van een groot aantal individuen absoluut noodzakelijk, een samenwerking die op vaste tijdstippen moet plaatsvinden om een ongeluk te voorkomen. Ook hier is de eerste voorwaarde voor het functioneren een dominante wil die elke ondergeschikte kwestie opzij schuift, of deze wil nu vertegenwoordigd wordt door een enkele afgevaardigde of door een comité dat belast is met het uitvoeren van de besluiten van een meerderheid van belanghebbende partijen. In beide gevallen hebben we te maken met een zeer verschillende autoriteit. Bovendien, wat zou er gebeuren met de eerste vertrekkende trein als het gezag van het spoorwegpersoneel over de passagiers zou worden afgeschaft?

Maar de noodzaak van een autoriteit, en dan ook nog een bevelende, wordt het duidelijkst geïllustreerd door een schip op volle zee. Hier, in een moment van gevaar, hangt het leven van iedereen af van de onmiddellijke en absolute gehoorzaamheid van allen aan de wil van één.

Elke keer als ik dergelijke argumenten voorlegde aan de meest onbesuisde anti-autoritairen, hadden ze niets anders te zeggen dan: “Ah! Dat is waar, maar het gaat hier niet om een autoriteit die we aan de afgevaardigden geven, maar om een opdracht! ” Deze heren denken dat ze de zaak hebben veranderd als ze de naam veranderen. Dit is hoe deze diepe denkers de wereld voor de gek houden. We hebben dus gezien dat aan de ene kant een zekere autoriteit, ongeacht de manier waarop die wordt toegekend, en aan de andere kant een zekere ondergeschiktheid, dingen zijn die zich aan ons opdringen onafhankelijk van elke sociale organisatie, samen met de materiële voorwaarden waaronder we de producten produceren en in omloop brengen.

Anderzijds hebben we gezien dat de materiële voorwaarden van productie en circulatie onvermijdelijk worden uitgebreid door grootindustrie en grootschalige landbouw en de neiging hebben om het gebied van deze autoriteit steeds verder uit te breiden. Het is daarom absurd om te spreken van autoriteit als een absoluut slecht principe en van autonomie als een absoluut goed principe. Autoriteit en autonomie zijn relatieve zaken waarvan de toepassingsgebieden variëren in de verschillende fasen van sociale ontwikkeling. Als de autonomisten er genoegen mee zouden nemen om te zeggen dat de sociale organisatie van de toekomst autoriteit alleen zal beperken tot die grenzen waarbinnen de productievoorwaarden het onvermijdelijk maken, dan zouden we tot een vergelijk kunnen komen; maar zij zijn blind voor alle feiten die het noodzakelijk maken en zij strijden hartstochtelijk tegen het woord.

Waarom stellen de anti-autoritairen zich niet tevreden met het aanklagen van de politieke autoriteit, de staat? Alle socialisten zijn het erover eens dat de politieke staat, en daarmee de politieke autoriteit, zal verdwijnen in het kielzog van de volgende sociale revolutie, en dit betekent dat publieke functies hun politieke karakter zullen verliezen en worden omgevormd tot eenvoudige administratieve functies die de ware sociale belangen bewaken. Maar de anti-autoritairen eisen dat de autoritaire politieke staat in één klap wordt afgeschaft, voordat de sociale omstandigheden die er aanleiding toe gaven zijn vernietigd. Ze eisen dat de eerste daad van de sociale revolutie de afschaffing van de autoriteit is. Hebben deze heren nog nooit een revolutie gezien? Een revolutie is zeker het meest autoritaire dat er bestaat; het is de handeling waarmee een deel van de bevolking zijn wil oplegt aan het andere deel door middel van geweren, bajonetten en kanonnen, dat wil zeggen met de meest autoritaire middelen die denkbaar zijn; en de zegevierende partij, wil ze niet voor niets hebben gevochten, moet deze overheersing bestendigen door de schrik die haar wapens de reactionairen inboezemen. Zou de Parijse Commune ook maar één dag stand hebben gehouden als ze niet de autoriteit van het gewapende volk had gebruikt tegen de bourgeoisie? Kan men haar integendeel niet bekritiseren, omdat ze er niet voldoende gebruik van heeft gemaakt?

Er zijn dus twee mogelijkheden: of de anti-autoritairen weten niet wat ze zeggen, in welk geval ze alleen maar verwarring zaaien; of ze weten het wel, in welk geval ze de proletarische beweging verraden. In het ene geval, net als in het andere, dienen ze de reactie.

Overgenomen van marxists.org

Scroll To Top