Home » Artikelen » Verdediging van democratische socialistische planning

Verdediging van democratische socialistische planning

Verdediging van democratische socialistische planning is een fundamentele taak in de strijd voor maatschappijverandering.

Dossier door Peter Delsing op basis van een inleiding op de ‘Virtual Marxist University’ van ISA in juli 2020

De discussie over hoe een planeconomie zou werken is cruciaal voor de arbeidersbeweging en de onderdrukten. Sinds de jaren negentig en de val van de autoritaire stalinistische regimes zijn de kapitalisten van de ene crisis naar nog diepere crisissen gestruikeld. Maar de kapitalistische klasse heeft één groot voordeel. De recente linkse stromingen rond Bernie Sanders in de VS, Corbyn in Groot-Brittannië en Mélenchon in Frankrijk hebben belangrijke sociale eisen verdedigd, maar helaas heeft geen van hen het idee van een democratische socialistische planning van de economie gepromoot. Na de val van de bureaucratisch geplande stalinistische economieën hebben de ideeën van rechtse economen over “gebrek aan informatie” en “gebrek aan innovatie” in planeconomieën het politieke begrip van werkenden en jongeren kunnen beïnvloeden. Het is tijd om deze kwesties te verduidelijken en de werkenden en jongeren te herbewapenen met een programma voor fundamentele verandering.

Marx en Engels, de grondleggers van het wetenschappelijk socialisme, wilden geen gedetailleerde blauwdruk geven van een post-kapitalistische samenleving. Ze wilden geen fantastische ideeën naar voren brengen zonder een basis in de werkelijkheid, als reactie op de “utopische socialisten”. De strijd van de arbeidersklasse zou de concrete politieke en economische instellingen van de nieuwe maatschappij opwerpen. Marx beperkte zich bewust tot een algemene schets van het socialisme, bijvoorbeeld in het beroemde “Communistisch Manifest” van 1848. Een volledige breuk met het winstsysteem van de bazen, met armoede en ongelijkheid, was nodig. Als gevolg daarvan moesten de socialisten eisen dat de productiemiddelen – de fabrieken, de werkplekken en de technologie – publieke eigendom werden. Een socialistische samenleving moest gebaseerd zijn op de planning van de productie, waarbij de arbeiders discussiëren en doelen stellen voor hoe en wat te produceren.

De heldhaftige Parijse Commune van 1871 gaf Marx de kans om een inspirerend en levendig beeld te geven van de arbeidersdemocratie. Dit betekende vrije verkiezingen voor de Commune, permanent herroepbare vertegenwoordigers van de werkenden, vertegenwoordigers die niet meer verdienden dan het gemiddelde loon en de volledige ontmanteling van de kapitalistische staat. Marx noemde het de eindelijk ontdekte “politieke vorm van de sociale emancipatie” van de werkende klasse. De Parijse Commune nam slechts in één stad de macht over. Ze kon dus maar weinig leren over de economische organisatie van het socialisme. Vandaag echter – na een decennialange, meedogenloze aanval op het idee van economische planning en na de ervaring met stalinistische top-down planning – moeten degenen die strijden voor een socialistische wereld een stap verder gaan.

In de afgelopen jaren zijn er inspirerende bewegingen ontstaan tegen het uitbuitende, racistische en seksistische systeem. Maar de meeste bewegingen worden nog steeds afgeremd omdat ze wel weten waar ze tegen zijn, maar geen alternatief formuleren voor het economisch model van het kapitalisme. Er moet een concreter beeld worden geschetst van hoe democratische planning in de praktijk zou werken en hoe het anders zou zijn dan de stalinistische dictatoriale planning.

Het wegsnijden van de kapitalistische inefficiëntie en verspilling

Stel je voor dat de triljoenen dollars aan ongebruikt kapitaal en opgepotte rijkdom in de belastingparadijzen in beslag zouden worden genomen door de regeringen van de werkenden, die het zouden gebruiken om de honger uit te bannen, degelijke sociale woningen te bouwen en iedereen een fatsoenlijk loon aan te bieden. Stel je voor dat de miljarden geïnvesteerd in reclame of onproductieve financiële diensten zouden worden gebruikt om openbare diensten (onderwijs, gezondheidszorg, kinderopvang …) te financieren en meer personeel in dienst te nemen. Of als de verspilling onder het kapitalisme en de geplande veroudering – producten die na korte tijd kapot gaan – zouden worden weggewerkt. Dit zou enorm veel middelen vrijmaken voor maatschappelijk nuttige goederen en diensten.

Wat als de arbeidersklasse – door middel van belastingheffing op genationaliseerde bedrijven in een planeconomie – het overschot in de samenleving zou controleren? Een enorme hoeveelheid geld zou niet meer worden verspild aan rijke aandeelhouders en kapitalisten die weigeren te investeren vanwege een algemeen gebrek aan koopkracht. In het kader van de socialistische planning zou de markt voor luxeproducten, die in de ontwikkelde landen goed is voor ongeveer 5% van het BBP, kunnen worden ontmanteld en zouden de middelen kunnen worden geheroriënteerd op een maatschappelijk nuttige productie. Waarom denken rechtse economen dat de groeiende massawerkloosheid onder het kapitalisme ‘efficiënt’ zou zijn? In het kader van een democratisch socialistisch plan zouden deze werkenden een bijdrage kunnen leveren en goed betaalde banen vinden in openbare diensten, nieuwe ecologische industrieën of massale infrastructuurprojecten.

De gezondheidscrisis rond Covid-19, de rampzalige klimaatverandering, de gevolgen van de nieuwe economische crisis, etc. maken de noodzaak van democratische planning veel duidelijker voor een bredere laag in de samenleving. De kapitalistische regeringen hebben de corona-crisis veel erger gemaakt door de markt niet te willen raken. Ze hadden onmiddellijk de controle over de productielijnen moeten overnemen om maskers, beademingsapparaten … te maken. Toonaangevende gezondheidswetenschappers hebben al jaren geleden opgemerkt dat virussen met hun hoge en lage infectiecijfers geen stabiel “businessmodel” zijn voor de farmaceutische industrie. Voor het door winst gedreven kapitalisme is ecologische vernietiging geen “stimulans” om op radicaal andere manieren te gaan produceren.

Maar de uitdaging voor marxisten en socialisten gaat verder. We moeten laten zien dat planning kan werken, in een maatschappij die miljoenen producten produceert, met duizenden bedrijven, hoewel een concentratie en centralisatie van het kapitaal in grote multinationals, die intern plannen maken, het aantal bedrijven dat de economie domineert, heeft verminderd. Multinationals zijn nu goed voor bijna een derde van het mondiale BBP en een kwart van de totale werkgelegenheid.

De nasleep van het debat over het “socialistisch calculatieprobleem”

Sinds de jaren dertig van de vorige eeuw woedt er een debat tussen kapitalistische economen en verdedigers van de economische planning. Het antwoord van linkse figuren en activisten op de principiële bezwaren van de rechtse partijen tegen de planning heeft verschillende vormen aangenomen. Er zijn argumenten geweest voor gecentraliseerde en volledig gedecentraliseerde vormen van het zogenaamde ‘marktsocialisme’. Aan de andere kant hebben sommigen geprobeerd om met schema’s te komen die direct in een wereld zonder geld en markten springen en direct voor menselijke behoeften produceren op basis van moderne technologie en arbeidersraden.

Beide benaderingen hebben ernstige beperkingen vanuit marxistisch oogpunt. De eerste houdt er geen rekening mee dat in een situatie van overvloed goederen of diensten vrijelijk kunnen worden verspreid, zonder dat er geld nodig is. De tweede onderschat hoe direct produceren voor menselijke behoeften een overgangsperiode van groei en coördinatie van de productiekrachten op wereldschaal vereist. De voorwaarden voor een dergelijke aanpak zouden niet onmiddellijk bestaan. Ook zal het vaststellen van de menselijke behoefte met moderne technologie, voordat de productie plaatsvindt, in veel gevallen geen zeer efficiënte manier van “planning” zijn, bijvoorbeeld voor bederfelijke consumptiegoederen. Er bestaan andere vormen van “real time planning” die dit probleem kunnen oplossen – daarover later meer.

Als reactie op al te gecentraliseerde, bureaucratische planning door stalinistische regimes pleiten sommigen alleen voor “zelfbeheer” door ondernemingen in handen van de werkenden. Veel anarchistische denkers staan in deze traditie. Er is ook de invloedrijke Amerikaanse marxistische econoom Richard Wolff, die interessante video’s maakt over actuele onderwerpen en vaak een eerste kennismaking is met marxistische ideeën voor jongeren op het internet. Wolff schreef het boek “Democratie op de werkvloer”, waarin hij het idee van door werkenden bestuurde bedrijven verdedigt, maar tegelijk de markt wil behouden. Dit zelfbeheer door arbeidersraden bepaalt hoeveel macht en middelen er aan hogere politieke organen worden gegeven.

Het probleem met dit zelfbeheer in een marktomgeving is dat ondernemingen die eigendom zijn van werkenden gedwongen worden om met elkaar te concurreren. Ze zouden concurreren om marktaandeel en winst, gedwongen worden om elkaar te verpletteren en al snel zou dit ‘marktsocialisme’ de neiging hebben om het marktkapitalisme te imiteren.

Dit systeem werd in het voormalige Joegoslavië onder Tito na de Tweede Wereldoorlog al uitgeprobeerd. Het schafte de solidariteit tussen de arbeidersklasse af en leidde tot concurrentie tussen bedrijven in eigen beheer en tussen rijkere en armere gebieden. Het leidde ook tot massale werkloosheid. Natuurlijk bleef het voormalige Joegoslavië een variant van een eenpartijstaat en van het stalinisme. Het zelfbestuur werd geleid door niet-gekozen, niet-afzetbare partijbureaucraten die de mening van de arbeiders manipuleerden. Er was geen vrije en democratische organisatie van de arbeidersklasse. Maar zelfs als dat het geval zou zijn geweest, zou het resultaat onder marktomstandigheden en ‘marktsocialisme’ hetzelfde zijn geweest. In Joegoslavië leidde de concurrentie op de markt tot een terugkeer naar de hiërarchieën en het leiderschap van de managers in naam van de efficiëntie en de maximalisering van de winst.

Ook het staatsapparaat dat door de rijkste 1% wordt gecontroleerd, zal niet alleen maar toekijken en niets doen, terwijl steeds meer bedrijven van onderaf in handen van de werkenden worden genomen. De kapitalistische staat moet geconfronteerd worden met een massabeweging van de arbeidersklasse met als doel deze te vervangen door een democratische maar politiek gecentraliseerde arbeidersstaat. Voorstanders van lokaal zelfbeheer onderschatten ook de internationale arbeidsverdeling en de noodzaak van een internationale revolutie en wereldwijde samenwerking in een democratische planeconomie.

Marx: de twee economische fasen van het socialisme

Marx dacht dat het socialisme economisch gezien twee verschillende ontwikkelingsfasen zou hebben. In de eerste fase, zolang de algemene overvloed nog niet was bereikt, zouden bepaalde elementen van de kapitalistische benadering van de distributie in een gewijzigde vorm overleven. De mensen zouden nog steeds betaald worden naargelang het aantal uren dat ze werkten. Hoewel iedereen natuurlijk toegang zou hebben tot een reeks gratis of bijna gratis diensten: dit is het indirecte of sociale loon. Als een van de eerste maatregelen zou een arbeidersregering de werkweek verkorten om de economische en politieke besluitvorming van de arbeidersklasse mogelijk te maken. Maar ook om een beter evenwicht te bereiken tussen werk en gezin, en vrije tijd. Het oplossen van de massale werkloosheid door middel van democratische planning zal de basis helpen leggen voor een verkorting van de werkweek door middel van een herverdeling van het werk zonder verlies van loon. De middelen hiervoor zouden ruimschoots beschikbaar zijn zodra de sleutelsectoren van de economie in overheidshanden zijn genomen en grote bedrijven niet in staat zijn om enorme rijkdom naar de belastingparadijzen te verschepen.

Marxisten noemen deze eerste fase van het socialisme, waarbij elementen van de markt, geld, betaling naar gewerkte uren … nog steeds bestaan de “overgangseconomie”. Leon Trotski, leider van de Russische revolutie en tegenstander van het stalinisme, verklaarde over deze fase: “Alleen door de onderlinge wisselwerking tussen deze drie elementen – staatsplanning, de markt en sovjetdemocratie – kan de overgangseconomie in de juiste richting gestuurd worden.”

In een tweede fase, met de verdere uitbreiding van de productiekrachten, zou het aantal vrij verdeelde goederen en diensten kunnen toenemen zodra er voor bepaalde producten een overvloed wordt bereikt. Geld kan ondergeschikt worden of verdwijnen, omdat mensen gewend raken aan een wereld zonder tekorten. Marx vatte dit samen in zijn ‘Kritiek op het programma van Gotha’: “Van ieder volgens zijn vermogen, aan ieder naar zijn behoeften.” Deze tweede fase zou natuurlijk reeds een radicale ecologische transitie als basis moeten hebben tijdens de eerste fase. De ecologische voetafdruk van de zich ontwikkelende, groene productiekrachten zou voortdurend in de gaten moeten worden gehouden. In tegenstelling tot het kapitalisme dat gedreven wordt door winst op korte termijn, zouden de arbeidersdemocratieën er voortdurend een materieel en maatschappelijk belang bij hebben om ervoor te zorgen dat onze natuurlijke omgeving niet wordt verstoord of geschaad door de economische vooruitgang.

Vormen van planning: er is geen eengemaakte benadering voor alle productie mogelijk

Als zowel een al te gecentraliseerde, bureaucratische planning als een geïsoleerd zelfbeheer worden afgewezen, wat is dan de weg vooruit? Om die vraag te beantwoorden kunnen we eerst kijken welke vormen van planning al bestaan onder het kapitalisme en die onder het socialisme bruikbaar zijn, uiteraard na verwijdering van het element van autoritaire planning. We kunnen ook kijken naar een vorm van planning die als bijzonder geschikt wordt beschouwd voor socialistische planning: input-outputanalyse.

De Amerikaanse reus Walmart is een vreselijk vakbondsvijandig bedrijf dat lage lonen betaalt. Het is qua omzet het grootste bedrijf ter wereld en had in 2019 2,2 miljoen werknemers in dienst. Als het een land was, zo werd een paar jaar geleden berekend, dan zou het op basis van zijn inkomsten de 38ste grootste economie ter wereld zou zijn. Walmart staat bekend als een pionier op het gebied van supply chain management (integraal ketenbeheer). Deze methode is gekopieerd door tal van andere kapitalistische bedrijven. Je zou kunnen zeggen dat het intern opereert als een soort planeconomie – maar dan natuurlijk gebaseerd op autoritaire planning – voor de 11.000 winkels van Walmart in meer dan 20 landen.

Walmart heeft zijn operationele efficiëntie verbeterd door de hightech, directe uitwisseling van informatie langs zijn toeleveringsketens. Haar leveranciers organiseren de voorraadaanvulling: dat doet het bedrijf niet zelf. Walmart deelt de informatie uit de kassa gewoon in real time met zijn leveranciers en hun leveranciers langs de toeleveringsketen. Het bedrijf biedt de leveranciers een lage prijs, maar een hoog volume handel, gebaseerd op een bevoorrechte relatie waarin de concurrentie tijdelijk is uitgeschakeld. Formeel zijn deze leveranciers verschillende bedrijven die door Walmart worden betaald. Maar het aantal markttransacties is gereduceerd om de efficiëntie te vergroten door samenwerking en planning. Walmart en zijn leveranciers gedragen zich in de praktijk als één bedrijf dat op een geplande wijze geïntegreerd is. Producten worden niet blindelings in de voorraad van Walmart geduwd. Ze worden in real time op basis van de effectieve vraag geleverd. Het is een vorm van planning die niet gebaseerd is op een specifieke bestelling voor dat specifieke product. Walmart’s planningsmodel voor consumptiegoederen anticipeert op de vraag op basis van de real-time evolutie.

Dit is anders dan bij een ordergebaseerde planning, waarbij de productie pas begint als er een order binnenkomt. Cisco, het IT-bedrijf dat routers en andere technologie voor grote bedrijven produceert, heeft dit productiemodel. Grotere en duurdere industriële of technologische producten kunnen worden geproduceerd op basis van ordergebaseerde planning, ook onder het socialisme.

Een andere vorm van planning op basis van fysieke outputdoelen – en de input die nodig is voor hun productie – is naar voren gebracht als bijzonder geschikt voor socialistische planning: input-outputanalyse. Deze vorm van planning is ook nuttig voor groeisectoren in een arbeidersstaat. Hoeveel windturbines en zonnepanelen moeten we bouwen als onderdeel van een noodplan om het milieu te redden? Welke en hoeveel input hebben we hiervoor nodig en hoeveel gaat dit kosten? Energie, soorten grondstoffen, maar ook onderwijs en openbaar vervoer zijn sectoren waar input-outputanalyse kan worden toegepast. Hoeveel scholen en leerkrachten hebben we nodig op basis van een goede klassengrootte? Welke middelen hebben we hiervoor nodig?

Input-outputplanning kan worden gebruikt wanneer de evolutie van de vraag (of het aantal gebruikers) over een langere periode bekend is. Bijvoorbeeld het aantal gebruikers van een vervoersnetwerk of de evolutie van het aantal jongeren in verschillende onderwijsvormen. Het kan ook worden gebruikt voor sectoren die de arbeidersstaten bij voorrang snel willen uitbreiden (ecologische productie in het kader van een noodplan om het milieu te sparen, de socialisatie van de huishoudelijke taken, enz.)

Op basis van een democratische discussie kan worden bepaald welk deel van het overschot naar onderwijs, gezondheidszorg, cultuur, openbaar vervoer, sport, infrastructuur … gaat. Maar ook het budget dat nodig is voor gratis kinderopvang, openbare buurtrestaurants, openbare wasserijen … om de onbetaalde huishoudelijke taken, die nog vaak vooral door vrouwen worden gedaan, te socialiseren. Op alle niveaus van de arbeidersstaat – van de duizenden werkplekken tot de regionale en nationale gekozen volksvertegenwoordigingen van de arbeidersklasse – zou een discussie plaatsvinden. Dit zou in de arbeiderspers worden weerspiegeld door tegensprekelijke standpunten en meningen over de hoofdpunten van het programma en het plan voor deze sectoren.

Integratie van niveaus en vormen van planning – een antwoord op het “informatieprobleem”

Afhankelijk van de aard van het product of de dienst in kwestie kan de arbeidersstaat kiezen voor verschillende vormen van planning. Deze zouden tot op zekere hoogte kunnen worden geërfd van het kapitalistische verleden, maar waarbij de elementen van autoritaire planning worden verwijderd en vervangen door democratische arbeiderscontrole en -beheer. De raden van werkenden en jongeren op de werkplek, in de wijken, op scholen en de gekozen vertegenwoordigers op regionaal, sectoraal en nationaal niveau zullen de belangrijkste sectoren van de economie beheren.

In principe kan de input-outputanalyse vandaag de dag worden gebruikt voor een breed scala aan producten en diensten. Computers kunnen daarbij veel helpen. Maar in werkelijkheid zal het een democratische discussie zijn die beslist over het soort planning en de controle en het beheer van de werkenden. Of de planning nu meer gecentraliseerd of gedecentraliseerd is, de arbeidersdemocratie is altijd cruciaal voor elk planningsniveau. Een centraal ontworpen plan zou moeten worden besproken, aangepast en gecorrigeerd door een levendige arbeidersdemocratie van werkenden uit de sector, gebruikers en leveranciers.

In sectoren waar je veel productvariëteit hebt – en waar meer output ook veel meer input betekent – kan worden besloten om de planning op het niveau van het genationaliseerde bedrijf en zijn arbeidersraad te laten gebeuren. Maar dan zijn institutionele maatregelen nodig om concurrentie tussen genationaliseerde bedrijven te voorkomen. Het is met name zinvol om sectorale raden van werkenden, of regionaal onderverdeelde sectorale raden, te organiseren om veranderingen in de productie in een dergelijke situatie te bespreken, om de productie van succesvolle producten uit te breiden naar andere genationaliseerde bedrijven, om de werkgelegenheid of de duur van de werkweek te reorganiseren, etc., waarbij de belangen van de werkenden centraal staan. Vertegenwoordigers van de nationale arbeidersregering zouden aanwezig moeten zijn en deel moeten uitmaken van dit democratische debat. Wanneer besluiten worden genomen door te stemmen in een bedrijf of groep van bedrijven, hebben marxisten het idee geopperd om de stemmen te verdelen in drie derden: een derde voor het personeel van het bedrijf zelf, een derde voor de vakbonden of gekozen vertegenwoordigers in de sector en een derde voor de arbeidersregering. Zo komen alle betrokken belangen aan bod.

Het gaat er niet alleen om de grotere technologische mogelijkheden van vandaag te gebruiken om de planning te laten werken. Geen enkel computeralgoritme met een groot aantal variabelen kan efficiënt worden gemaakt zonder de constante feedback van de werknemers en gebruikers. Zoals Trotski zei in ‘De Verraden Revolutie’: “Onder een genationaliseerde economie vereist kwaliteit een producenten,- en consumentendemocratie, vrijheid van kritiek en initiatief – omstandigheden die niet te verenigen zijn met een totalitair regime van angst, leugens en vleierij.”

Als een planeconomie eenmaal is verdeeld in verschillende economische sectoren en onderaannemers zijn geïntegreerd in het hoofdbedrijf, zouden we het niet hebben over duizenden bedrijven die in elke sector moeten plannen, maar waarschijnlijk over honderden. Deze sectoren zouden ofwel centraal gepland kunnen worden, met vertegenwoordigers van de sector, ofwel via de arbeidersraden in de genationaliseerde bedrijven. In dit laatste geval zou het proces moeten worden gestuurd en beheerd door raden op sectorniveau om de solidariteit van een succesvolle socialistische revolutie in stand te houden en het dode spoor van geïsoleerd “zelfbeheer” te vermijden.

Door de zaken in dit licht te plaatsen veranderen de dimensies van het zogenaamde “informatieprobleem”, dat door de burgerlijke ideologie (en ook door sommige ‘marktsocialisten’) op een verdoezelde manier wordt gebruikt. Het idee van “miljoenen producten die door tienduizenden bedrijven worden geproduceerd”, dat wordt opgeworpen om de onmogelijkheid van een “gecentraliseerde planning” te suggereren, schept een verkeerd beeld. We hebben het niet over één groot gecentraliseerd “superbrein” – of planningsinstituut – dat omgaat met de overdaad aan informatie van miljoenen dagelijkse economische beslissingen. Opgemerkt moet worden dat de meeste producten geen interactie hebben met de meeste andere producten. Hoewel er een overlapping kan zijn tussen bepaalde sectoren is het mogelijk om de economie op te splitsen in verschillende delen, die relatief gescheiden zijn. Wanneer dit gebeurt, hebben we het over tientallen gespecialiseerde planningsinstituten. Deze kunnen bovendien variëren in relatie tot de mate van centralisatie. Ze kunnen sterk gecentraliseerd zijn, zoals bij een openbaar vervoersplan of de staalproductie. Of ze kunnen meer gedecentraliseerd zijn, zoals voor consumptiegoederen.

Het wordt duidelijk dat niet één maar tientallen, en over het geheel genomen honderdduizenden, “planningscentra” en hersenen, ogen en handen van arbeiders betrokken zijn bij een democratische planeconomie. Het organiseren van de productie in elke sector op het juiste niveau en met de meest geschikte vorm zou de planning doen werken. Moderne technologie zal veel helpen bij deze taak. Maar de democratische controle en het beheer van de werkenden is net zo cruciaal voor een gezonde planeconomie…

Rol van de arbeidersstaat

Natuurlijk zouden kleine winkels of bedrijfjes met een handvol arbeiders niet genationaliseerd worden. Ze zouden opereren onder de sociale regelgeving van de arbeidersstaat. De beslissing over welke bedrijven van welke grootte worden genationaliseerd, zou worden genomen op basis van een opening van de boeken van deze bedrijven, de nationalisatie van de banken, enz. Maar het genationaliseerde deel van de economie zou de grote meerderheid van de productie moeten vertegenwoordigen. In Venezuela de afgelopen jaren of in Nicaragua in de jaren ’80 werd slechts een minderheid van de productie genationaliseerd en deze werd niet gebaseerd op democratische raden van de massa. Dit gaf ruimte voor een sabotage van de economie en om de politieke contrarevolutie voor te bereiden.

De nationale arbeidersregering zou door middel van discussie het relatieve aandeel gericht op consumptie en accumulatie of investeringen vaststellen. Het zou ook kunnen bepalen hoe groot een “innovatiefonds” in een genationaliseerd bedrijf of in een sector moet zijn. Een deel van het loon van de werkenden zou bestaan uit het sociale of indirecte loon dat wordt gebruikt om pensioenen, gezondheidszorg, tijdelijke werkloosheidsuitkeringen te betalen wanneer mensen een andere job worden toegewezen, enz. Een andere rol van de arbeidersoverheid zou erin bestaan de prijsstelling te controleren. De prijzen zouden op centraal, sectoraal of bedrijfsniveau kunnen worden vastgesteld volgens de socialistische boekhoudnormen. Als de prijzen niet centraal worden vastgesteld, kunnen ze nog steeds vrij gemakkelijk worden gecontroleerd met behulp van computerprogramma’s en informatietechnologie.

Een prijs zou kunnen afwijken van de prijs in het plan of zoals voorgeschreven door de vastgestelde norm en dit kan een signaal zijn om de productie te verhogen of te verlagen en middelen van een ander planningsniveau te herverdelen. Een arbeidersstaat functioneert echter niet als een particuliere winstmachine. Soms kunnen prijscontroles noodzakelijk worden geacht – samen met een lager overschot – vanwege sociale overwegingen, terwijl de middelen worden herverdeeld.

Wat als een arbeidersstaat wordt geboycot door het internationale kapitalisme?

Sommigen argumenten: wat met een kapitalistische boycot van de revolutie en van een arbeidersregering die het socialisme wil opbouwen? Zeker in het kader van de groei van de wereldwijde toeleveringsketens de afgelopen decennia speelt dat een rol. In België heeft de nieuwe linkse PVDA in haar theoretisch tijdschrift betoogd dat fundamentele transformaties in de economie en een mogelijke breuk met de euro moeten wachten op massabewegingen die in verschillende Europese landen tegelijk bereid zijn om te breken met het kapitalisme. Het argument wordt gebruikt dat België voor een groot deel afhankelijk is van elektriciteit van het Franse grootkapitaal en dat we ons niet moeten laten boycotten. Wij riepen bij de verkiezingen op tot een kritische stem voor PVDA, omdat het de belangrijkste parlementaire kracht is die ingaat tegen de besparingen en de neoliberale ideologie. Maar het PVDA-perspectief inzake een breuk met het neoliberale kapitalisme is erg schematisch.

De dreiging van een boycot is natuurlijk reëel. Maar deze benadering onderschat hoe een echte socialistische revolutie zich niet beperkt tot een linkse meerderheid in het parlement die grote sectoren van de economie nationaliseert. Het zou gaan om concrete arbeidersmacht en democratische arbeidersraden die de controle over de werkplekken overnemen. Deze raden in de werkplaatsen zouden gekozen vertegenwoordigers van arbeiders en jongeren naar regionale en nationale vergaderingen van de arbeiders sturen, terwijl deze nieuwe structuren zich mobiliseren om de macht in eigen handen te nemen en het kapitalisme omver te werpen. De aanblik van dergelijke democratische arbeidersmacht zou het bewustzijn over de mogelijkheid en de realiteit van het socialisme op wereldschaal onmiddellijk veranderen. We zijn ervan overtuigd dat de Franse arbeidersklasse met haar strijdlustige tradities meteen zou reageren tegen elke barbaarse poging van de heersende klasse om een revolutie in een buurland de kop in te drukken.

Een dergelijke wereldschokkende gebeurtenis als een democratische socialistische revolutie zou, met haar regering van de arbeiders en de onderdrukten, een klassenoproep lanceren om te breken met het kapitalisme in andere landen. Zij zou oproepen tot stakingen tegen pogingen om de revolutie economisch te isoleren en te saboteren. Zij zou zich economisch gaan verbinden met andere revolutionaire arbeidersstaten om in te gaan tegen elke poging van de kapitalisten om de socialistische transformatie van de samenleving te ondermijnen en te laten ontsporen.

Lessen uit de stalinistische planning

Wat is er misgegaan met de stalinistische top-down planning en wat kunnen we ervan leren? De Russische Revolutie van 1917 had arbeidersraden en soldatenraden opgeworpen die een bedreiging vormden voor de heersende klasse, omdat ze een concreet voorbeeld boden van een nieuw socialistisch type democratie. Helaas bleef de Russische Revolutie geïsoleerd in een grotendeels boerenland met een kleine industriële sector.

Tegen het midden van de jaren 1920 begon een nieuwe despotische elite rond Stalin de planeconomie in handen te krijgen. Tegen die tijd waren de arbeidersraden grotendeels verdwenen, ondermijnd door oorlog en economische ondergang. Het economisch beleid van de stalinistische bureaucratie werd gekenmerkt door bureaucratische zigzaggen zonder veel vooruitziende blik, omdat het balanceerde tussen verschillende klassenkrachten, pogingen tot bijna volledige economische zelfvoorziening en top-down, dictatoriale methoden.

Bedrijfsmanagers ontvingen bonussen op basis van het bereiken van fysieke doelen, wat het hamsteren van middelen en het onderschatten van het productiepotentieel aanmoedigde. Het is veelzeggend dat in zo’n sfeer Stalin en de bureaucratie sterk afhankelijk waren van de geheime diensten van de staat om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de stemming van de massa’s en de werkelijke economische situatie. In een echte arbeidersdemocratie zou dit natuurlijk absurd zijn. Zware industrie en de oorlogsindustrie hadden de hoogste prioriteit voor Stalin en de nieuwe elite. Maar de opening van de archieven heeft ook aangetoond dat het Politbureau vaak noodvergaderingen moest organiseren over de consumptie van de massa. Ze vreesden een reactie wanneer de consumptie te veel zou achterblijven bij andere economische indicatoren.

Ondanks de verschrikkingen van het stalinisme liet de planeconomie toe dat Rusland een wereldmacht werd. Het BBP per hoofd van de bevolking groeide tussen 1928 en 1970 met een factor 4,1. Dat is een veel sterkere groei dan in vergelijkbare koloniale of ex-koloniale landen. Maar in de jaren zeventig was de groei vertraagd. Misplaatste investeringen ondermijnden de productiviteit. De militaire uitgaven bereikten in het begin van de jaren tachtig 16% van het BBP. De grote nadruk op de militaire sector sneed technische specialisten uit de civiele sector weg en het aantal nieuwe uitvindingen in het niet-militaire deel van de economie daalde.

In de jaren tachtig waren misleidende statistieken en een gebrek aan kennis over de werkelijke economische situatie een belangrijke factor in de bocht van de top-bureaucraten rond Gorbatsjov in de richting van kapitalisme. Het is belangrijk om te benadrukken dat de elementen die de stalinistische planeconomieën naar beneden haalden niet noodzakelijkerwijs zouden bestaan onder een democratische planeconomie. Bureaucratische overbenadrukking van de zware industrie en het leger als prioriteiten, gebrek aan echte kennis omdat de arbeiders niet democratisch georganiseerd waren en zich niet konden uitspreken, bureaucraten die de situatie in hun eigen materiële belang verkeerd voorstellen, te gecentraliseerde planning die de bureaucratische behoefte aan strakke controle over het overschot weerspiegelde … Dergelijke bureaucratische elementen moesten omvergeworpen worden door een politieke revolutie die de arbeidersdemocratie tot stand bracht, zodat een planeconomie zich op een gezonde manier kon ontwikkelen.

“Maar waar is de stimulans?”

Kapitalistische critici van het socialisme vertellen dat mensen niet uit hun luie zetel komen als er gratis gezondheidszorg, een hoger loon en meer vrije tijd zouden zijn. Daar zijn we het natuurlijk niet mee eens. Integendeel, de dorst naar politiek onderwijs en culturele zelfontplooiing zal exponentieel groeien. De arbeidersklasse zal net zo klassenbewust en waakzaam zijn als de kapitalistische klasse vandaag over alles wat haar positie en levensstandaard bedreigt. Een revolutionaire, bewuste arbeidersklasse zal de beste garantie zijn voor productiviteit, kwaliteit, effectiviteit, innovatie en democratie.

Natuurlijk zal de grootste “stimulans” onder het socialisme zijn dat de mensen een zekere job krijgen, een veel betere levenskwaliteit, meer vrije tijd, een ontwikkeld welvaartssysteem en het vermogen om hun eigen toekomst en die van de samenleving vorm te geven door middel van gekozen comités op de werkplek, op scholen, in buurten …

Als er gebruik wordt gemaakt van stimulansen, moeten deze collectief zijn in een sector of op nationaal niveau. Stimulansen op genationaliseerd bedrijfsniveau zullen, als ze te veel gewicht in de schaal leggen, de verspreiding van innovatie een halt toeroepen en de solidariteit ondermijnen. Ze zouden een nadeel zijn in vergelijking met de geest van een succesvolle socialistische revolutie, die zojuist alle verdeeldheid onder de werkenden in de strijd voor het internationale socialisme heeft afgewezen. Bredere collectieve stimulansen zouden ervoor zorgen dat succesvolle genationaliseerde bedrijven hun deskundigen naar andere bedrijven in de sector sturen en – in tegenstelling tot onder het kapitalisme – op verschillende terreinen inzetten.

De economische activiteit zal uiteindelijk, met de vooruitgang van wetenschap en technologie, een kleiner deel van het leven worden. Tegelijkertijd zal het de onmisbare basis vormen voor de algehele ontwikkeling van het individu en de maatschappij. De directe producenten, d.w.z. de arbeiders, zullen niet langer gedomineerd worden door de productie – zoals onder het kapitalisme – als een vreemde kracht. Terwijl de crisis van het kapitalisme zich verdiept, zullen miljoenen mensen de weg van de strijd kiezen. Het versterken van deze strijd door de noodzaak van een democratische planning van de belangrijkste sectoren van de economie te verdedigen, zal cruciaal zijn als we de werkenden en de jongeren willen organiseren rond een programma dat fundamentele veranderingen kan brengen.

Print Friendly, PDF & Email
Scroll To Top