“De schok voor de wereldeconomie van COVID-19 is zowel sneller als ernstiger geweest dan… zelfs de Grote Depressie.” Die opmerking van econoom Nouriel Roubini op 24 maart geeft aan dat de mogelijkheid dat we een geheel nieuwe periode ingaan steeds groter wordt. Een manier om ons daarop voor te bereiden, is het bestuderen van de jaren 1930 om daar lessen voor vandaag uit te trekken.

Dossier door Per-Ake Westerlund, Rättvisepartiet Socialisterna (ISA in Zweden)

De jaren 1930 waren een decennium waarin het lot van het hele kapitalistische systeem op het spel stond. Met een sterke revolutionaire socialistische internationale en massapartijen had de woede en de bereidheid om te strijden een einde kunnen maken aan het systeem. De beste roman van het decennium, John Steinbeck’s ‘De druiven der gramschap’, geeft een beeld van de ontberingen van een familie tijdens de Depressie, op weg naar een betere samenleving.

De jaren 1920 – speculatie en luchtbellen

De periode voorafgaand aan de Grote Depressie heeft veel overeenkomsten met de periode voor de crisis van 2008-09, kenmerken die zich in het volgende decennium op nog grotere schaal hebben herhaald. De jaren twintig van de vorige eeuw legden de basis voor de depressie die werd veroorzaakt door de crash op Wall Street in oktober-november 1929. Bij het bestuderen van de processen en overeenkomsten is het echter belangrijk om te begrijpen dat de fundamentele reden voor deze crises het kapitalistische systeem zelf is.

Een belangrijke tegenstrijdigheid in het systeem is het streven naar mondiale markten en mondiale productie, terwijl de kapitalistische klasse, de bourgeoisie, nationaal georganiseerd is. De kapitalistische klasse is afhankelijk van de nationale staat en zijn krachten om internationaal te concurreren en te heersen over arbeiders en onderdrukten in eigen land.

Aan het einde van de jaren 1800 en begin 1900 vond er een gelijktijdig proces van globalisering en versterking van de nationale staten plaats. Op dezelfde manier ging de snelle globalisering in de jaren negentig en het begin van de jaren 2000 gepaard met een voortdurende stijging van de militaire uitgaven, hoewel dit direct na de ineenstorting van het stalinisme iets langzamer verliep.

De kapitalistische globalisering is geen harmonieus proces, maar bouwt nieuwe, scherpere tegenstellingen op. De globalisering eindigde een eeuw geleden in de Eerste Wereldoorlog, het bloedigste conflict dat de wereld toen had meegemaakt. De oorlog werd beëindigd door de Russische en Duitse revoluties, waarbij scherpe inter-imperialistische conflicten bleven bestaan. De Communistische Internationale voorspelde een nieuwe imperialistische oorlog als de arbeidersklasse niet aan de macht zou komen.

Het Amerikaanse imperialisme kwam economisch versterkt uit de oorlog, in tegenstelling tot alle andere imperialistische mogendheden. In de jaren twintig van de vorige eeuw kwam 60% van de wereldwijde kapitaalstroom uit de VS. De economie werd gezien als een model, met Wall Street als globaal financieel centrum en met grote monopolies. De kapitalistische propaganda zei dat elk huishouden binnenkort een auto zou hebben. Herbert Hoover won een verpletterende overwinning in de presidentsverkiezingen van 1928 en voorspelde daarmee de “definitieve overwinning op de armoede”.

In Europa vreesden de kapitalistische klassen voor de revoluties die de meeste landen na de oorlog hadden geschokt. Daarna volgde een sterke economische neergang, die de reeds hoge schuldenlast van de oorlog nog verder deed toenemen. De manier om de door de kapitalisten gewenste besparingen door te voeren was via internationale overeenkomsten, voorgangers van de Europese Unie. Een internationale monetaire conferentie in Genua in 1922 pleitte voor een koppeling van de munten aan de goudstandaard, fiscale discipline en onafhankelijke centrale banken. Heel wat landen, waaronder Groot-Brittannië, keerden terug naar de goudstandaard als manier om besparingen op te leggen op een ogenblik dat devaluaties en financiële stimulus onmogelijk waren.

De propaganda zei dat de markten vrede zouden sluiten. De volatiele financiële markten zouden worden gecontroleerd door de Bank of International Settlements die in 1928 werd opgericht.

Net als in de afgelopen decennia nam de ongelijkheid in de jaren twintig van de vorige eeuw sterk toe. In de VS stegen de lonen met 1,4 procent per jaar, de inkomens van de aandeelhouders stegen met 16,4 procent per jaar. Een manier om de consumptie op peil te houden was de invoering van termijnbetalingen, waardoor de schulden van de huishoudens toenamen. De 200 grootste bedrijven bezaten 69% van het vermogen en 56% van de winst.

1929 – de zeepbel barstte

Krediet en buitenlandse leningen explodeerden in de jaren voor 1929. Nieuwe financiële instrumenten werden uitgevonden. Voor het eerst werden er investeringsbanken opgericht. Productiebedrijven werden financiële speculanten. De grote Amerikaanse banken raakten betrokken bij wereldwijde financiële zaken.

Politici en kapitalisten maakten zich zorgen over zeepbellen en speculatie, maar durfden niet te handelen uit angst een crisis te veroorzaken. Opnieuw, vergelijkbaar met wat mondiale regeringen in de jaren 2000 hebben gedaan. Zeepbelbedrijven verdedigden hun hoge aandeelwaarde en schreven dit toe aan kennis en goede wil. Een bedrijf dat eigendom was van Goldman Sachs, GS Trading, verdubbelde zijn beurswaarde tussen december 1928 en februari 1929. In de zomer van 1929 stegen de aandelen in de VS met 25%.

Hoe groot was “de markt”? Vandaag verwijzen de kapitalistische media naar de markt als een soort natuurlijk fenomeen, dat goed behandeld moet worden. In 1929 bezaten 600.000 van de 120 miljoen inwoners van de VS aandelen. Dat is minder dan één procent, hoewel de echt belangrijke aandeelhouders natuurlijk met veel minder waren.

De crisis kwam eerder naar Europa, in Duitsland al in 1927. De mogendheden waar Duitsland oorlogsschulden aan betaalde – VS, Frankrijk, Groot-Brittannië – weigerden hun eisen te verlagen, waardoor de crisis escaleerde.

De crash was niet één gebeurtenis, maar een proces dat volgde op Zwarte Donderdag 24 oktober 1929. De Federal Reserve, de grote Wall Street-banken en de regering deden alles wat ze konden, gebruikten alle mogelijke maatregelen. Meerdere malen werd het einde van de crisis uitgeroepen, bijvoorbeeld door president Hoover op 1 mei 1930. Een nieuwe grote ineenstorting op Wall Street in november 1930 vormde echter het begin van een drie jaar durende neerwaartse spiraal.

De crisis verspreidt zich

De Grote Depressie was een domino-reactie. De beurscrash begon een deflatiespiraal, die zich verspreidde naar de productie, de grondstoffen en de wereldhandel. De Amerikaanse invoer daalde met 20% van september tot december 1929.

Deflatie betekende een grotere last voor iedereen met schulden, waardoor nieuwe leningen min of meer bevroren werden. De industriële productie kende een recorddaling. Ford ontsloeg driekwart van zijn personeel, van 128.000 naar 37.000, over een periode van 18 maanden. Dit had desastreuze gevolgen, maar in de huidige Corona-crisis ligt het tempo van het banenverlies veel hoger.

Het BBP van de VS werd gehalveerd tussen 1929 tot 1931, van 81 miljard dollar naar 40 miljard dollar. De loonkosten daalden van 51 miljard in 1929 tot 31 miljard in 1931. De investeringen daalden tot bijna nul.

Ook al wijzen bovenstaande cijfers op een stijging van de lonen als percentage van het BBP, de sociale gevolgen waren catastrofaal. Er was voedsel, maar geen geld om het mee te kopen.

Wereldwijd zijn staten failliet gegaan, te beginnen in Latijns-Amerika in 1931 met Bolivia, gevolgd door Peru, Chili, Brazilië en Colombia. In Europa was Hongarije het eerste land dat in gebreke bleef, ook in 1931, gevolgd door Joegoslavië, Griekenland in 1932, Oostenrijk en Duitsland na het aan de macht komen van de nazi’s in 1933. Wanbetalingen op de publieke schulden betekenden verlichting voor de binnenlandse kapitalisten, omdat dit een devaluatie en vermindering van de schuld mogelijk maakte, maar voor de arbeiders en de armen betekende het een verergering van de besparingen.

Nationalisme en protectionisme

In elke grote crisis wordt de bourgeoisie steeds nationalistischer, waardoor de crisis nog ernstiger wordt. In een parallel proces hebben de burgerlijke oppositiepartijen, de sociaaldemocratie en zelfs sommige ‘linkse’ partijen de neiging om ‘hun’ regeringen te steunen.

In de Grote Depressie verdiepten nationalisme en protectionisme de crisis. Net als bij Trump lopen de grootste economieën vandaag voorop en hebben ze veel meer speelruimte om hun eigen weg te gaan, terwijl ze afhankelijk blijven van de wereldmarkt. In 1933 kwam de nieuwe Amerikaanse president Franklin D Roosevelt op een internationale conferentie in Londen aan en verklaarde dat elk land zijn eigen economie – valuta, schulden en tekorten – op orde moest krijgen. De Britse regering stemde ermee in, en verklaarde dat buitenlandse blootstelling de Achillespees was.

Dit betekende dat “niemand de leiding had” in de ergste wereldwijde crisis, volgens Charles Kindleberger in zijn geschiedenis van de Grote Depressie.

De nu beruchte Smoot-Hawley-act in de VS omvatte 21.000 douanetarieven. Nationalisme en protectionisme verspreidden zich nu snel. “Canada eerst” was de winnende slogan tijdens de verkiezingen in dat land. Groot-Brittannië en Frankrijk versterkten hun handel binnen hun koloniale rijk. Duitsland vormde een Reichsmark blok met Hongarije en de Balkanlanden.

De wereldhandel daalde van 2.998 miljoen dollar in januari 1931 naar 944 miljoen dollar twee jaar later. De werkloosheid steeg tot 24% in de VS en meer dan 30% in Duitsland.

Roosevelt

Het presidentschap van Roosevelt kreeg ten onrechte de eer van het ‘oplossen’ van de crisis. In feite heeft Roosevelt enkele maatregelen genomen waar de kapitalisten een hekel aan hadden om de gevolgen te verzachten. Hij heeft ook scherpe kritiek geuit op de speculatie, de schulden en de zeepbellen van de vorige periode. Hij streefde er echter nooit naar om het systeem te veranderen, maar om “het particuliere winstsysteem te redden”, zoals hij zei tegen degenen die hem bekritiseerden.

Er zijn veel overeenkomsten met de huidige situatie. Degenen die pleiten voor privatisering, het inkrimpen van de publieke sector en het verminderen van de schulden, kwamen bij de staat bedelen om hen te redden. Het bedrijfsleven applaudisseerde voor de interventie en steun van de staat, voor besluiten om bruggen en wegen te bouwen en voor andere maatregelen die hen winst opleverden.

Het belang van het particuliere kapitalisme werd een prioriteit voor de staat in elk land. Er werden maatregelen genomen die voorgesteld werden als “sterk en daadkrachtig” om de regering te steunen en actie van onderaf te voorkomen. Roosevelt was vooral geïnteresseerd in het stoppen van de stakingsgolf in de VS in 1934.

Onder Roosevelt’s New Deal daalde de werkloosheid van 15 naar 9 miljoen, veel van de nieuwe banen waren aan het minimumloon. Er was geen sociaal vangnet, behalve voor grote bedrijven.

Medio 1937 was de productie in de VS weer op het niveau van 1929. De arbeidersstrijd had de lonen en dus de consumptie doen stijgen. Maar toen kwam er een nieuwe scherpe terugval, zwarte dinsdag 19 oktober 1937. Een crisis volgde met een scherpe daling van de productie en de grondstoffenprijzen. Zo daalden de katoenprijzen met 35% en de rubberprijzen met 40%, waardoor landen die volledig afhankelijk waren van grondstoffen werden getroffen.

De crisis in 1937-38 bewees dat de New Deal de crisis nog lang niet had opgelost. De onderliggende zwakke punten in het systeem bleven nieuwe crises uitlokken. En toch had alleen een economie van Amerikaanse omvang de middelen om dit te proberen. In de meeste landen droeg de burgerij de staatsmacht over aan dictaturen en zelfs aan het fascisme, om zo een revolutie te voorkomen.

Wat in één land een winst leek te zijn, was nog steeds een verlies voor het mondiale systeem. Er was geen “wereldmacht” of samenwerking, geen “geldschieter in laatste instantie”, zoals Kindleberger en anderen uitleggen. Alleen met bewapening en de Tweede Wereldoorlog herstelde de productie zich.

Klassenstrijd en revoluties

De jaren ’20 en ’30 waren een periode van revolutie en contrarevolutie, van extreme wendingen. Niemand heeft deze periode scherper geanalyseerd, met concrete adviezen aan de arbeidersbeweging en haar partijen dan Leon Trotski, die de Russische revolutie leidde en door de stalinistische dictatuur werd gezuiverd en gedeporteerd.

In lijn met Marx legde Trotski uit hoe de fundamentele oorzaak van de crisis het onvermogen van het systeem was om productiekrachten te ontwikkelen, en de botsing tussen de productiekrachten en de natiestaat. Ook was de enige weg voorwaarts het oplossen van de klassenstrijd tussen de kapitalistische klasse en de meerderheid van de bevolking, de arbeidersklasse, wat moest resulteren in internationaal socialisme.

Ondanks de stalinistische ontaarding van de Sovjet-Unie was de herinnering aan de overwinning op de tsaar en het kapitalisme nog vers. De gevestigde partijen werden door de crisis ondermijnd, naast de banken en andere instellingen van het kapitalisme. Er was een massale radicalisering in de samenleving en een explosie van de strijd.

In de VS nam de klassenstrijd in 1934 snel toe, na een eerste periode waarin de crisis de arbeiders verlamde. In 1934 waren er anderhalf miljoen arbeiders in staking, waarbij de Los Angeles Times een staking in San Francisco omschreef als een “communistische opstand”. De staking en opstand van de Teamsters in Minneapolis, onder leiding van trotskisten, was een voorbeeld van arbeiders die zich organiseerden. Comités tegen uitzettingen en van werklozen verspreidden zich. De repressie van de politie tegen de arbeiders was massaal en wreed. Sit-in stakingen begonnen in 1936 en namen toe tot 477 sit-in stakingen het jaar daarop. De nieuwe industriële vakbondsfederatie CIO werd opgestart in 1935 en explodeerde tot vijf miljoen leden in 1936.

Internationaal waren er revoluties en massale gevechten in veel landen, met Frankrijk en Spanje in de voorhoede in 1935-36. De ‘leiding’ die geboden werd door de toenmalige stalinistische communistische partijen en de sociaaldemocratische partijen leidde tot verwoestende nederlagen, zoals het falen om Hitler van de macht te houden in 1933, ondanks het bestaan van massapartijen en een georganiseerde, zelfs gewapende, arbeidersklasse. Dit onderstreept de serieuze en beslissende taak om arbeidersorganisaties en partijen op te bouwen die overwinningen kunnen behalen en het kapitalisme kunnen omverwerpen.

Na de Grote Depressie

Na de ervaring van de Grote Depressie – het economisch falen, het experiment met het fascisme en de Tweede Wereldoorlog, plus de versterking van het stalinisme na de oorlog – moesten de kapitalisten een democratisch gezicht krijgen. Ze werden gedwongen om concessies te doen, bijvoorbeeld met de nationale gezondheidsdienst in Groot-Brittannië, sociale zekerheid in sommige Europese landen, het opgeven van kolonies (hoewel de economische wurggreep bleef). Een aantal instellingen nam een lager profiel aan, zoals de aandelenmarkten, de banken en de financiële sector. In het tijdperk van de naoorlogse opleving was dit een prijs die ze bereid waren te betalen.

Politieke radicalisering in de jaren zestig en zeventig, klassenstrijd en koloniale revoluties, economische crisis in het midden van de jaren zeventig en de zachtheid van de burgerlijke politieke partijen leidden er echter toe dat de kapitalisten zich tot het neoliberalisme en tot aanvallen op de arbeiders en de sociale zekerheid wendden. Ze waren schijnbaar succesvol, vooral met de val van het stalinisme en de verburgerlijking van de sociaaldemocratie.

Nu is deze periode voorbij. We zullen een combinatie zien van concessies en aanvallen, stimulansen en besparingen, van kapitalisten die met de nieuwe crisis nog meer in de richting van nationalisme zijn gekeerd. Deze crisis zal een massaal besef creëren dat het systeem fundamenteel verkeerd is, zelfs vanuit een laag niveau van strijd en bewustzijn in veel landen. De arbeidersklasse is verre van verslagen, maar wel grotendeels ongeorganiseerd.

De jaren dertig van de vorige eeuw laten zien dat het kapitalisme ten koste van alles zal overleven als er geen bewuste arbeidersbeweging is om er een einde aan te maken. De taak in deze nieuwe crisis is het opbouwen van dergelijke partijen, bewegingen en een internationale.