Door James Clement (ISA in Engeland Wales en Schotland)

De aardbeving en de tsunami waren uiteraard natuurlijke verschijnselen. De daaruit voortvloeiende ramp in Fukushima was daarentegen een ramp die al lang in de maak was, als gevolg van het winstbejag van de nucleaire industrie voor wie de winsten belangrijker waren dan de veiligheid. Het feit dat het noordoosten van Japan op 13 februari laatstleden opnieuw werd getroffen door een aardbeving met een kracht van 7,3 op de schaal van Richter, waarbij meer dan 150 mensen gewond raakten (vooral in de prefecturen Fukushima en Miyagi) en een vijfde van de raffinage van ruwe olie in het land werd stilgelegd, toont aan hoe het gevaar van dergelijke natuurrampen voor Japan altijd aanwezig is. Met inbegrip van de aardbeving van maart 2011 en die van 13 februari dit jaar, zijn er sinds 2011 in het hele land zevenentwintig aardbevingen met een kracht van 5,1 of meer geweest.

Kernenergie in Japan – de oorsprong

Na de enorme verwoesting van Japan in de Tweede Wereldoorlog (niet alleen door de atoombombardementen op Hiroshima en Nagasaki, maar ook door de vele bombardementen op grote steden als Tokio, Kobe en Yokohama) werd kernenergie gepromoot als vitale energie-infrastructuur. De ervaringen van Hiroshima en Nagasaki hebben bij de gewone Japanner echter een diep verzet tegen kernenergie aangewakkerd; de zogenaamde “nucleaire allergie” die vanuit het oogpunt van de kapitalistische klasse moest worden overwonnen om Japan weer op te bouwen. Kernenergie voor civiele doeleinden werd ontwikkeld na de basiswet op atoomenergie van 1955, in de internationale context van de toespraak “Atomen voor Vrede” van de Amerikaanse president Eisenhower in 1953. Om het Japanse volk te overtuigen, werd de mythe van de “absolute veiligheid” van de nucleaire industrie gepromoot.

Volgens Sassa Atsuyuki, die voorheen directeur-generaal van het Japanse Kabinet van Veiligheidszaken was en ook bij het Defensieagentschap heeft gewerkt: “Aangezien de bombardementen op Hiroshima en Nagasaki bij het Japanse volk een sterke afkeer van alles wat met kernenergie te maken heeft teweeg hadden gebracht… werd de burgers wijsgemaakt dat kernenergie helemaal niet gevaarlijk was, en werden alle afwijkende beweringen ontkend.”

Deze ‘veiligheidsmythe’ van de Japanse nucleaire industrie zou echter niet alleen door de ramp in Fukushima aan het licht komen; het Japanse volk heeft ook geleden onder andere afschuwelijke industriële rampen als gevolg van complete verwaarlozing van de veiligheid door het bedrijfsleven.

Industriële ziekten in Japan

In de jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog hebben zich in Japan de zogenaamde “Grote Vier” industriële rampen voorgedaan, die voor generaties mensen verschrikkelijke ziekten en gezondheidsproblemen hebben veroorzaakt.

In 1946 veroorzaakte de Mitsui Mining Company een uitbraak van cadmiumvergiftiging in het stroomgebied van de Jinzu-rivier in de prefectuur Toyama door afval te dumpen dat het water verontreinigde dat werd gebruikt om te drinken, te koken en gewassen te irrigeren. Het resultaat was de zogenaamde Itai-itai ziekte, die “nierbeschadiging, zachte of broze botten, en…intense pijnscheuten” veroorzaakte (de uitdrukking “itai” betekent “het doet pijn”). Pas tweeëntwintig jaar later aanvaardde de Japanse regering een oorzakelijk verband tussen de vervuiling en de ziekte.

In 1956 veroorzaakte het dumpen van afval door de Chisso Corporation in de rivier in het Minamata-gebied in de prefectuur Kumamoto een afschuwelijke vorm van kwikvergiftiging die bekend kwam te staan als de Minamata-ziekte. Tegen het einde van het jaar waren 54 gevallen en 17 sterfgevallen bevestigd, met symptomen als ernstige problemen met het gezichtsvermogen, verlies van gevoel en coördinatie van de handen en voeten, en tremoren. Volgens een studie uit 2018 van Hisashi Yokoyama (Mercury Pollution in Minamata): “In ernstige gevallen raken dergelijke patiënten in een staat van waanzin, verliezen het bewustzijn en kunnen ze zelfs overlijden.”

Een andere variant van de Minamata-ziekte brak uit in de prefectuur Niigata in 1965, ditmaal als gevolg van afval dat in de Agano-rivier was gedumpt door het bedrijf Showa Denko. Ook hier erkende de Japanse regering het verband tussen de vervuiling en deze ziekte pas in 1968.

En de laatste van de “grote vier” gevallen begon rond 1960, in de stad Yokkaichi in de prefectuur Mie. Luchtverontreiniging door het petrochemische complex van Yokkaichi veroorzaakte “bronchiale astma, chronische bronchitis, emfyseem en andere aandoeningen van de luchtwegen”, die gezamenlijk bekend stonden als Yokkaichi-astma.

Dit zijn geen zaken die alleen in het verleden thuishoren, en die voorbij zijn. Van de bijna 20.000 slachtoffers van de Minamata-ziekte die een officiële erkenning hebben aangevraagd, zijn er slechts 3.000 erkend, volgens een artikel in de Japan Times van oktober 2020.

De kernrampen in Japan

Naast de bovengenoemde gevallen is er ook een geschiedenis van kernrampen in Japan die dateren van vóór Fukushima, waaruit blijkt dat het geen geïsoleerd voorbeeld was, maar een natuurlijk gevolg van het besparingen op veiligheid om de winst te maximaliseren.

In 1995 brak er brand uit in de Monju-kernreactor in de stad Tsuruga. Er vielen geen slachtoffers, maar de schade werd in de doofpot gestopt en de reactor werd buiten bedrijf gesteld. In 1999 werden drie werknemers door een stralingslek in de Tokaimura-reactor, 70 mijl ten noordoosten van Tokio, blootgesteld aan hetzelfde stralingsniveau dat ze zouden krijgen als ze slechts een mijl verwijderd waren van de atoombom in Hiroshima; dat wil zeggen, stralingsniveaus die 4000 keer hoger zijn dan men denkt dat een mens veilig kan verdragen in een heel jaar. Volgens de JCO, die de centrale leidde, was het door de getroffen veiligheidsmaatregelen niet nodig zich van tevoren op een dergelijk ongeval voor te bereiden.

Deze onverantwoordelijke houding van het bedrijf zou een voorbode blijken van de schandelijke houding van de Tokyo Electric Power Company (TEPCO) ten aanzien van de veiligheid van de centrale van Fukushima, in de jaren voorafgaand aan de ramp van 2011.

TEPCO’s geschiedenis van verwaarlozing

Negen jaar voor de ramp van 2011 weigerde TEPCO een simulatie uit te voeren om het effect van een tsunami op de centrale te evalueren, een maatregel waar het toenmalige Agentschap voor Nucleaire en Industriële Veiligheid (NISA) om had gevraagd, aangezien de kans 20% was dat de regio binnen 30 jaar door een zware tsunami zou worden getroffen. TEPCO heeft zelfs nagelaten de veiligheidsmaatregelen in de centrale te verbeteren, hoewel het in 2008 op de hoogte was van de mogelijkheid van een tsunamigolf van 15,7 meter hoog.

Getuigenissen van TEPCO-werknemers en voormalige regeringsambtenaren getuigen van de onverantwoordelijkheid van TEPCO, waarbij TEPCO één van haar dochterondernemingen verzocht de omvang van de tsunamidreiging te onderschatten.

Sassa Atsuyuki, die hierboven al werd genoemd, nam geen blad voor de mond toen hij de geschiedenis van de schandelijke nalatigheid van de nucleaire industrie in verband bracht met wat er in Fukushima gebeurde: “De grootste schuldige was de nucleaire industrie. Als zij had geleerd van ongevallen in het verleden, zich had bevrijd van de mythe van absolute veiligheid, en redelijke tegenmaatregelen had genomen, dan had de crisis [in Fukushima], veroorzaakt door de tsunami van 2011, misschien niet plaatsgevonden.”

Hoewel de ramp in Fukushima tot gevolg had dat de kernreactoren tijdelijk stil kwamen te liggen, en er in 2016 enige hervormingen en deregulering van de monopolies plaatsvond, zijn er nog steeds enorme winsten te behalen door de energiebedrijven in Japan.

Monopolies en winsten

In 2018 lanceerde TEPCO voor het eerst sinds de ramp in Fukushima weer tv-reclame, in plaats van het geld te gebruiken voor verdere compensatie, in een poging om het aantal gascontracten te verhogen van 660.000 naar een miljoen. In datzelfde jaar werd de Kansai-regio (die een economie heeft die bijna even groot is als die van Zuid-Korea) in wezen een “slagveld” toen de Kansai Electric Power Company (KEPCO) en Osaka Gas elkaar bevochten om de dominantie van de regionale energiesector.

Volgens het basisenergieplan van de Japanse regering van 2018 zal kernenergie tot 2030 tussen 20 en 22% van de energie blijven leveren. Onder het mom van koolstofneutraliteit dringen de bazen van de nucleaire industrie aan op de herstart van kerncentrales, waaronder de door TEPCO geëxploiteerde Kashiwazaki-Kariwa-centrale in de prefectuur Niigata (waarin Toshiba Energy Systems Corporation nu ook een belang heeft). Daarnaast heeft KEPCO een centrale in het westen van Japan opnieuw opgestart en heeft Kyushu Electric Power Company de werking van reactor nr. 2 van de Sendai-centrale in het zuidwesten van Japan hervat.

Zoals in alle kapitalistische bedrijven, is de basis van de winsten de uitbuiting van de arbeidersklasse. In het geval van TEPCO heeft de ramp in Fukushima een licht geworpen op het walgelijke gebruik van uitbestede arbeid en de problemen rond de veiligheid en de beloning voor gevaren.

TEPCO – de omvang van de uitbuiting

Volgens Reuters in 2014 ontving ongeveer 30% van de werknemers van de Fukushima-centrale hun loon van een andere aannemer dan degene die hen op hun werkplek aanstuurde. Vóór de ramp, in 2009, werkten er 1.108 vaste werknemers in de Fukushima No.1 centrale, tegenover 9.195 contractuele of tijdelijke werknemers.

Uit gegevens van de NISA van datzelfde jaar blijkt dat de Japanse nucleaire industrie als geheel meer dan 80.000 contractarbeiders in dienst had, tegen 10.000 vaste werknemers. De contractbedrijven kunnen zelfs banden hebben met de Yakuza, waarbij lonen en gevarenvergoedingen van de werknemers zelf worden weggesluisd; in 2014 klaagden vier onderaannemers TEPCO aan voor 91,4 miljoen yen (868.000 dollar) aan onbetaalde gevarenvergoedingen.

Er zijn ook gevallen geweest van “stagiairs” uit Vietnam die werden gedwongen schoonmaak- en ontsmettingswerkzaamheden te verrichten in besmette gebieden in de prefecturen Iwate en Fukushima, gebieden die in 2011 door de kernramp waren getroffen. Zij werden ingehuurd door een onderaannemer van de Tokyo Electric Power Company (TEPCO), die de centrale van Fukushima beheert, en kregen geen opleiding over hoe zij zich tegen blootstelling aan straling moesten beschermen. Aangezien de stagiairs enorme sommen geld lenen om in Japan te kunnen werken, en ze dus niet gemakkelijk hun baan kunnen opzeggen als ze er eenmaal zijn, is het niet verwonderlijk dat de baas van een in Tokio gevestigd onderaannemingsbedrijf toegaf hoe onmisbaar deze werknemers waren.

Een Vietnamese stagiair van 24 jaar zou oorspronkelijk ontmantelings- en civieltechnische werkzaamheden verrichten, maar nadat hij in 2015 in Japan was aangekomen, werd hij tussen oktober 2015 en maart 2016 meer dan tien keer uitgezonden om ontsmettingswerkzaamheden uit te voeren in de stad Koriyama, in de prefectuur Fukushima, aldus de (in Tokio gevestigde) vakbond van Zentoitsu-arbeiders.

Daarna moest hij uiteindelijk werken bij de ontmanteling van gebouwen in een uitsluitingszone in de stad Kawamata (ook in de prefectuur Fukushima). Dit was voordat de autoriteiten de beperkingen op het gebied hadden opgeheven die waren opgelegd vanwege de hoge stralingsniveaus. Hiervoor kreeg hij slechts ongeveer 140.000 yen per maand (944,96 euro) betaald – drie keer minder dan een Japanse arbeider die hetzelfde werk deed.

Aannemers hebben ook andere Vietnamese stagiairs beroofd van hun gevarenvergoeding; ongeveer 1,6 miljoen yen werd in 2018 van stagairs geroofd.

Tien jaar later – het lijden duurt voort

Ook nu nog is de situatie nijpend voor degenen die ontheemd raakten na de evacuatie van de gebieden; hun gratis tijdelijke huisvesting eindigde in 2016, en het vooruitzicht van hogere huurprijzen door het stopzetten van de financiële steun van de regering heeft de zelfmoordcijfers in de getroffen gebieden opgedreven. Sinds 2015 ligt het zelfmoordcijfer onder mannen in de prefectuur Fukushima boven het nationale gemiddelde.

Een andere belangrijke kwestie die sinds de ramp is blijven spelen, is de strijd om de schadevergoeding voor de slachtoffers, zowel van de Japanse staat als van TEPCO zelf. Hoewel er bepaalde overwinningen zijn geboekt in rechtszaken, zowel over schadevergoedingen als over uitspraken over aansprakelijkheid, is dit vaak een tegenstrijdig proces. Een uitspraak waarin werd geoordeeld dat de staat niet aansprakelijk was voor het ongeval en daarom geen schadevergoeding hoefde te betalen, maakte de eerdere uitspraak van de districtsrechtbank van Maebashi ongedaan. In de meest recente uitspraak van het Hooggerechtshof van Tokio wordt de staat echter wel aansprakelijk gesteld en moet de staat (samen met TEPCO) aan 43 mensen een schadevergoeding van 2,7 miljoen dollar betalen.

De klassendimensie van de kernenergieproblematiek in Japan gaat hand in hand met de context van de geschiedenis van de rampen, en sinds 2011 is de antikernenergiebeweging een belangrijk facet van de protesten en gevechten in het hele land.

De antikernenergiebeweging

In de maanden na de ramp van 2011 explodeerden in heel Japan massale protesten tegen kernenergie, die ook in de jaren daarna zijn doorgegaan. In september van dat jaar was er een enorme betoging in Tokio (waarbij volgens de politie 20.000 mensen betrokken waren, hoewel de media in het aantal op 60.000 schatten). Dat was op dat moment de grootste betoging, niet alleen sinds de ramp zelf, maar zelfs sinds langere tijd. In 2012 hielden ongeveer 200.000 mensen, georganiseerd door de Metropolitan Coalition Against Nukes, een betoging buiten het kantoor van de premier, en bij grootschalige protesten tegen kernenergie waren zelfs veel werknemers van de nucleaire industrie zelf betrokken.

Een van de populaire Japanse slogans van meteen na de ramp was “Genpatsu Iranai, Saikado Hantai.” Dit betekent in wezen “Wij hebben geen kernenergie nodig, verzet u tegen het opnieuw opstarten van de centrales!” Het ging samen met slogans als “Sayonara Genpatsu” (“Vaarwel aan kernenergie”).

De demonstranten vroegen niet alleen om meer veiligheidsmaatregelen of strengere voorschriften, maar eisten dat het gebruik van kernenergie in Japan volledig werd stopgezet. De kracht van de publieke opinie, die tot uiting kwam in massale (maar uiteenlopende) protesten in het hele land in de jaren na 2011, werd weerspiegeld in de eisen van vakbondsfederaties en groepen uit het “maatschappelijk middenveld” voor “nul kernenergie” en verzet tegen het opnieuw opstarten van kerncentrales. Althans aan de oppervlakte lijkt er een “kwalitatieve verschuiving” te hebben plaatsgevonden in de Japanse politiek, aangezien verschillende partijen nu een antikernenergieplatform uitdragen. De ogenschijnlijk anti-nucleaire houding van rechtse figuren als Yuriko Koike en Shinjiro Koizumi zou hen echter uiteindelijk in conflict brengen met de belangen van het grootkapitaal en kan dus niet als oprecht worden beschouwd. De regerende Liberaal-Democratische Partij en Keidanren (de Japanse Zakenfederatie) blijven beide vasthouden aan steun voor de nucleaire industrie, ook onder het mom van het uiteindelijk bereiken van koolstofneutraliteit.

In Japan zijn er drie verschillende vakbondsfederaties; de grootste (en meer conservatieve) is Rengo, Zenroren staat in de lijn van de Japanse Communistische Partij en Zenrokyo leunt eerder aan bij de Sociaal-Democratische Partij en de Nieuwe Socialistische Partij. In een artikel op de website van Zenroren van december jl. werd de nadruk gelegd op de eis tot afschaffing van alle kernenergie en de onmiddellijke invoering van een “Kernenergieneutrale basisenergiewet” die in plaats daarvan voorziet in het gebruik van duurzame energie. De vrij recente links-populistische partij Reiwa Shinsengumi (geleid door TV-persoonlijkheid en activist Taro Yamamoto) heeft een expliciet antinucleair platform en roept op tot een onmiddellijk verbod op kerncentrales en 100% gebruik van hernieuwbare natuurlijke energie.

Een weg vooruit voor de Japanse arbeidersklasse

De antikernenergiebeweging is een duidelijke aantrekkingspool voor Japanse arbeiders en jongeren die steeds meer radicaliseren door de materiële omstandigheden van het leven onder het kapitalisme, en die vaak een veel progressiever standpunt innemen over zaken als LGBTQ+-rechten dan de heersende elite en het establishment. Het probleem is echter dat de afzonderlijke grote protesten in Japan, niet alleen tegen kernenergie, maar ook tegen de grondwetsherziening, de veiligheidswetten en tegen de schandalen van de vorige regering-Abe, niet het karakter hebben gekregen van een duurzame, massale beweging tegen het kapitalistische systeem zelf in Japan of wereldwijd. En evenzo is er het gebrek aan een revolutionaire massale arbeiderspartij die de weg vooruit wijst.

In 2008, midden in een economische crisis, zag de Communistische Partij van Japan haar ledenaantal onder jongeren sterk toenemen, maar toch slaagt ze er niet in een weg voorwaarts te bieden die een beslissende breuk met het kapitalisme zou betekenen. In plaats daarvan heeft de partij het in haar programma over “een opmars naar het socialisme door middel van een markteconomie.”

Momenteel wint ook Reiwa Shinsengumi aan populariteit bij mensen die op zoek zijn naar een alternatief. Het verdedigt een platform van linkse hervormingen zoals een nationaal minimumloon van 1500 yen, het wegwerken van alle schulden van studentenleningen, en het schrappen van de verbruiksbelasting. Naast het winnen van twee zetels in het parlement tijdens de verkiezingen van 2019, (hoewel Yamamoto er niet in slaagde zijn zetel te winnen), beweert Reiwa Shinsengumi dat het meer dan ¥400 miljoen ($3,7 miljoen) aan donaties heeft ontvangen van ongeveer 30.000 mensen.

Het is duidelijk dat onder het kapitalisme kernenergie een voortdurende bedreiging vormt voor het leven van mensen uit de arbeidersklasse, waarbij veiligheid wordt opgeofferd aan winst. Wij sluiten ons aan bij de eis om kernenergie in Japan af te schaffen en roepen op tot het beëindigen van alle onderaanneming in de energie-industrie. Alle werknemers moeten worden omgeschoold en vast en zeker werk krijgen in de hernieuwbare energiesector, met volledige vakbondsrechten, degelijke lonen en goede voorwaarden. Er moeten gelijke rechten en voorwaarden komen voor arbeidsmigranten in Japan; schaf het uitbuitende “stagiair”-systeem af en zorg voor vaste, zekere banen!

Alle grote bedrijven, inclusief de energiebedrijven, moeten onmiddellijk onder democratisch staatseigendom worden gebracht, met werknemerscontrole en -beheer. Voor hogere vergoedingen, uit te keren aan alle overlevenden en hun gezinnen, via onderhandelingen tussen arbeiderscomités en niet tussen de bazen of hun vertegenwoordigers in de regering. Voor de voorziening van gratis, kwalitatief goede publieke huisvesting voor alle overlevenden, met volledige financiële steun.

Socialisten die de Japanse arbeidersklasse de weg voorwaarts willen wijzen, moeten in contact treden met de lagen van de bevolking die nu een alternatief zoeken, of die zich aangetrokken voelen tot bewegingen die slechts één doel nastreven. We moeten ervoor pleiten dat linkse groepen als Reiwa Shinsengumi en andere “maatschappelijke” organisaties zich richten op de vakbonden en bredere lagen van de werkende klasse, zodat ze niet langer afhankelijk zijn van individuele ‘beroemdheden’, maar een samenhangende en democratische massabeweging kunnen worden. Alle thema’s waarvoor de Japanse arbeidersklasse en jongeren zelfs maar een lichte vorm van strijd zijn begonnen, zoals klimaatverandering, vluchtelingen, migranten en de rechten van LGBTQ+-gemeenschap, moeten worden gekoppeld aan de strijd van de vakbonden over onzeker en onveilig werk, lage lonen en arbeidsomstandigheden. Al deze zaken zijn verbonden met de fundamentele aard van het kapitalistische systeem op wereldschaal: er moet ook actieve solidariteit zijn met de massa’s in Azië, en de bewegingen in de regio.

Wat uiteindelijk nodig is, is een strijd tegen het mondiale kapitalisme, dat maakt dat armoede, uitbuiting, onderdrukking en rampen deel uitmaken van het leven van miljoenen mensen over de hele wereld. We moeten strijden voor een socialistische maatschappij – een wereld waarin de productie wordt gepland en gecontroleerd door mensen uit de arbeidersklasse, op basis van hun behoeften en niet op basis van de winsten van het grootkapitaal. Een wereld waarin alle onderdrukking en discriminatie tot het verleden behoren.