In 2003 lanceerden de imperialistische mogendheden een militaire campagne om Saddam Hoessein te verwijderen en een nieuwe democratische orde in het Midden-Oosten te vestigen. Dat was in ieder geval de officiële dekmantel, in werkelijkheid was het evenzeer een poging van het westerse imperialisme om de Iraakse olie in handen te krijgen. Het werd een ramp, met alleen in Irak meer dan een miljoen doden. Sindsdien zijn het land en zijn buurlanden overspoeld door oorlog, onstabiele regeringen en schrijnende armoede.
Artikel door Rob Jones – Sotsialisticheskaya Alternativa – CWI in Rusland
Sinds de terugtrekking van de Amerikaanse troepen in 2011, hoewel sommige inmiddels zijn teruggekeerd, werd Irak geconfronteerd met veel protesten, waaronder een eigen versie van de zogenaamde ‘Arabische lente’. Maar nu, tegen de achtergrond van massale opstanden in de hele wereld, waaronder opnieuw in Egypte, Libanon en nu ook in Iran, zijn het land en de regering op hun grondvesten geschokt door een overwegend jeugdige massabeweging van de arbeidersklasse. Hoewel premier Adel Abdel Mahdi eind november gedwongen werd af te treden, gaan de protesten door.
Zoals bij elk kruitvat, kan gelijk welke vonk het doen ontbranden. En er zijn er veel geweest. Het lijkt nu lang geleden, maar eind september gebruikten de veiligheidstroepen waterkanonnen tegen een betoging van jongeren die net van de middelbare school af waren en die werk eisten voor het kantoor van de premier. In de drie daaropvolgende dagen verspreidden de solidariteitsbetogingen zich over het hele land.
Slechts enkele dagen later volgde een nieuwe golf van protest na de aankondiging van de premier, die door velen wordt gezien als iemand die dicht bij het Iraanse regime staat, dat luitenant-generaal Abdel-Wahab Al-Saedi werd overgeplaatst van de Terrorismebestrijdingsmacht naar het ministerie van Defensie. Al-Saedi, die de leiding had in de strijd tegen IS in Mosul, had een reputatie als ‘nationale held’ en zijn degradatie werd onder meer op sociale media gezien als het resultaat van Iraanse druk op de Iraakse regering. De ontevredenheid over deze kwestie nam pas af toen Al-Saedi zelf zijn degradatie accepteerde en de kwestie werd al snel vergeten.
Op 1 oktober overspoelden meer dan duizend jongeren het Tahrirplein in Bagdad in een vreedzaam protest tegen de werkloosheid – het grootste protest tegen Adel Abdel Mahdi sinds zijn benoeming. Terwijl ze anti-regeringsleuzen riepen, botsten de jongeren op de oproerpolitie, die met scherp schoot. Deze jongeren zetten de toon voor toekomstige protesten. Fadhel Saber, een werkloze 21-jarige werkloze, legde uit: “Wij willen dat deze regering verandert. Dit is een regering van politieke partijen en milities.”
Ondanks pogingen van de regering om de verspreiding van het protest te beperken door het internet te beperken en een avondklok in een aantal steden aan te kondigen, hadden ze zich binnen een dag verspreid over het hele land, van Bagdad tot Nasiraya in het zuiden, waar gemeld werd dat de politie “de controle kwijt was geraakt”, net als in Amara en Hilla. “We willen banen en openbare diensten. We eisen ze al jaren en de regering heeft nooit gereageerd.” Facebook en Twitter hielpen de protesten uit te breiden naar de oostelijke stad Kut, waar de demonstranten het gebouw van de lokale overheid probeerden te bezetten. Duizenden belegerden het regeringsgebouw in het olierijke Basra en er waren vreedzame protesten in het noorden – in Kirkuk en Tikrit. De premier moest dezelfde avond jobs beloven voor de werkloze afgestudeerden. Maar dat bracht geen rust.
In een recent rapport van de Wereldbank wordt de jeugdwerkloosheid op 36% geschat. Ondanks het feit dat Irak een van de grootste olieproducenten ter wereld is, leven 40 miljoen mensen van minder dan 5 euro per dag, terwijl miljoenen mensen geen toegang hebben tot adequate gezondheidszorg, onderwijs, schoon water en elektriciteit.
Het aantal doden en gewonden nam snel toe – aan het eind van de eerste week waren er meer dan honderd doden en duizenden gewonden. Bagdad bleef onder de avondklok. Imram Khan, een verslaggever voor Al Jazeera, beschreef de situatie in Bagdad op 5 oktober: “De demonstranten zijn vastberadener dan ooit. Hoe meer mensen stierven, hoe meer ze de straat op zouden gaan. Wat begon als een vraag naar jobs en kansen veranderde in woede over de Iraakse veiligheidstroepen. Dezelfde veiligheidstroepen die ISIS versloegen hebben hun wapens gericht op ongewapende demonstranten. Dat heeft de betogers aangespoord om zich af te vragen waarom zij het doelwit zijn. Zij zijn geen ISIS. Het zijn Irakezen… Het is niet alleen deze regering waar ze boos op zijn. De vorige regeringen hebben ook schuld. De betogers willen geen regeringswisseling. Ze willen een verandering van bestuur. Zoals een Iraakse vriend mij zei: ‘Dezelfde houding maar verschillende gezichten in onze regering zijn het probleem. Het systeem moet veranderen. Onze politici moeten een land bouwen, niet hun eigen profiel’.”
Na een kort intermezzo zijn de protesten tegen het einde van oktober hervat. Het Tahrirplein is sindsdien permanent bezet met veel mensen die kamperen in het ‘Turkse restaurant’ – een hoogbouw dat tijdens de oorlog is verwoest. Zelforganisatie werd de norm, waarbij mensen veiligheid bieden om provocateurs buiten te houden. Tuk-Tuk chauffeurs (kleine tweewielers) vervoeren gewonden, artsen en medische benodigdheden rond het plein. Een groep jongeren, bekend als ‘keepers’, hebben zich tot taak gesteld om traangasgranaten te onderscheppen die door de milities en veiligheidstroepen op het plein worden afgevuurd.
Veelbetekenend is dat een groot aantal vrouwen meedoet: “We zijn een groep meisjes en zijn de straat op gegaan onder het motto ‘Ik ben de revolutie’ om de realiteit van de protesten weer te geven en de wereld te laten zien dat de Iraakse vrouwen in het algemeen en de Basra-vrouwen in het bijzonder de protesten sinds 25 oktober niet meer zullen verlaten en dat de vrouwen zullen blijven totdat de hele regering is afgezet.” Het plein wordt beschilderd met slogans die waarschuwen voor seksuele intimidatie, terwijl de vrouwen die demonstreren voor hun rechten tegelijkertijd deelnemen aan de veiligheidspatrouilles en aan medische teams.
Opnieuw zijn er protesten verspreid over Centraal-, Zuid- en Oost-Irak. In veel steden werden betogers aangevallen en beschoten. Tot op heden zijn er meer dan 420 mensen gedood en bijna 20.000 gewond geraakt. Betogers hebben hun woede gericht op lokale overheidsgebouwen en vaak op Iraanse consulaten. Hoewel in deze regio’s voornamelijk sjiieten wonen, is het veelbetekenend dat de demonstranten zich verenigd presenteren. Op het Tahrirplein weerklinkt het als volgt: “Geen sjiieten, geen soennieten, geen christenen. We zijn allemaal één Irak.”
Een regio die relatief onaangetast bleef door het protest is de semi-autonome Koerdische regio in Noord-Irak. Dat wil niet zeggen dat de regio niet met soortgelijke problemen kampt. De afgelopen jaren zijn er zelfs ernstige protesten over dezelfde kwesties geweest tegen de eigen heersende elite, die zich concentreert rond de twee rijkste families – de Barzanen en de Koerdische Democratische Partij en de Talabenen met de Patriottische Unie van Koerdistan. De concessies van de federale regering onder Mahdi, waaronder het vrijgeven van beloofde middelen voor de betaling van de salarissen van ambtenaren, hebben de problemen enigszins verlicht, hoewel velen in de regio sympathie hebben voor de protesten. Belangrijker is echter het standpunt van de Koerdische regionale regering, met de kennelijke steun van de communistische partij. Die regering stelt alles in het werk om protesten te voorkomen uit angst dat de regio haar autonomie verliest als de oproepen van de betogers in Bagdad voor de ‘ontsektarisering’ van de Iraakse politiek effectief worden uitgevoerd.
Op dezelfde manier is de soennitische bevolking, in steden als Mosul, minder zichtbaar betrokken. Er is duidelijke steun, met name van de soennitische jeugd in gemengde gebieden en op sociale netwerken, maar in Mosul bestaat de vrees dat openlijke betogingen zullen worden afgeschilderd als IS-activiteiten en zullen worden onderworpen aan wrede repressie.
Wat echter duidelijk is, ongeacht de etnische of religieuze achtergrond, is dat deze protesten zijn uitgebroken in de verarmde arbeiderswijken en sloppenwijken, onder de jongeren die het zwaarst door de armoede worden getroffen. Sinds eind oktober hebben de massale protesten een nieuw, volwassener karakter gekregen. Dit is deels te danken aan de beslissing van de vakbonden van leraren en advocaten om actief deel te nemen. Veel scholen en universiteiten zijn gesloten omdat de studenten in staking gingen. Een commentator beschreef hoe: “Jonge meisjes in schooluniform en rugzakken werden gezien terwijl ze door de straten liepen die bezaaid waren met traangasbussen.”
Andere vakbonden hebben helaas minder een rol gespeeld bij de protesten. Dit is deels te wijten aan het standpunt van de Iraakse Communistische Partij, die het niet nodig ziet om deel te nemen, en aan de verzwakte positie van de vakbonden als gevolg van de afgelopen jaren van oorlog en sektarische conflicten. Eind oktober heeft de Conferentie van Iraakse Vakbonden, een alliantie van nationale bonden, een verklaring afgelegd ter ondersteuning van de protesten en een oproep gedaan aan haar leden om deel te nemen. Hoewel veel individuele leden, waaronder oliearbeiders, aan de protesten hebben deelgenomen, kwam het niet tot een georganiseerde staking. Zonder nationale vakbondssteun werd het aan de lerarenvakbond overgelaten om een algemene staking te houden die scholen, regeringskantoren en in sommige gebieden ook winkels en markten plat legde.
Deze zwakte heeft er in zekere zin toe geleid dat de betogers niet de economische macht hadden om de regering tot toegevingen te dwingen, aangezien leraren en advocaten niet direct de rijkdom in de samenleving leveren. Maar er zijn andere manieren gevonden om de economie te beïnvloeden. Betogers hebben de wegen rond de grote steden en bruggen geblokkeerd. En vooral: de haven van Umm Qasr nabij Basra werd geblokkeerd, waardoor de handel met 50% is verminderd en waardoor de acties 6 miljard dollar per week schade aanbrengen.
Een paar dagen later werd Khor al-Zubair, de op een na grootste haven van Irak, afgesloten, waardoor de handelsactiviteiten werden stopgezet omdat olietankers en andere vrachtwagens met goederen niet in staat waren om de haven binnen of buiten te varen. Ook het werk bij de olieraffinaderij van Nassiriya in de buurt van Basra werd verstoord omdat de olietankers werden geblokkeerd. Dit versterkt het perspectief dat een open oproep aan arbeiders in de industrie, zeker indien het vanuit de vakbonden komt, de beweging veel krachtiger zou maken.
Deze escalatie van het protest dwong de regerende elite om een uitweg te zoeken. De toonaangevende sjiitische geestelijke Ayatollah Ali al-Sistani zette de bal aan het rollen met een oproep aan de regering om de crisis op te lossen. Al snel gingen stammenleiders op bezoek bij Mahdi met de vraag om een stap opzij te zetten. Toen het nieuws hiervan het plein bereikte, werd het ontmoet met kreten van ‘verraders’. Het probleem van de heersende elite is dat het aftreden van Mahdi alleen niet voldoende was om de massa tevreden te stellen. Zoals een betoger opmerkte: “We zijn hier om de hele regering ten val te brengen, om ze er allemaal uit te wieden! We willen niet één van hen. Niet Halbousi, niet Abdul Mahdi. We willen het regime omverwerpen.”
Pas na weken van protest trok de Iraakse Communistische Partij zich terug uit het parlement. De leider van de grootste parlementaire partij, de sjiitische moslimleider Muqtada al-Sadr, die vorig jaar in een blok met de communisten was gekozen, deed beroep op zijn politieke rivaal Hadi al-Amiri in een poging om Mahdi weg te krijgen.
Begin december werden de eisen tegen de regering veel specifieker. Na Mahdi’s aftreden riepen de demonstranten: “Nee tegen Muhasasa, nee tegen politiek sektarisme.” (Muhasasa is het politiek regime op basis van quota per religieuze groep). Dit thema kwam terug op spandoeken en zelfs in de anti-sektarische poëzie die op de pleinen werd voorgelezen. Deze eis is een indicatie van hoe diep de crisis in Irak is en eigenlijk een bevestiging dat, tenzij er revolutionaire verandering plaatsvindt, de eisen van de betogers niet kunnen worden ingewilligd.
De eerste plannen om ‘Muhasasa’ in te voeren werden in het begin van de jaren negentig opgesteld door de verschillende oppositiepartijen, toen zij het regime van Saddam wilden vervangen. Het beoogde een machtsverdeling op basis van quota voor openbare functies en politieke vertegenwoordiging, en ook de verdeling van de staatsmiddelen tussen de verschillende religieus/etnische groepen. Dit plan werd vervolgens door de Amerikaanse bezetting aangenomen als de “Iraakse Regeringsraad.”
De betogers beklagen zich erover dat het systeem zelf niet alleen etnische verdeeldheid verankert, maar ook in grote mate verantwoordelijk is voor de sektarische burgeroorlog. Hoewel de oorlog is afgelopen, worden sjiieten en soennieten bij verkiezingen vaak gemotiveerd door de vrees dat als zij niet stemmen, de andere partij zal domineren. Erger nog: het hele systeem berust op vriendjespolitiek, partijen doen niet alsof ze gewone mensen vertegenwoordigen, maar gebruiken het systeem voor hun eigen partijbelang. Ze worden een gemakkelijke prooi voor de verschillende imperialistische krachten die invloed proberen op te bouwen in het land. En dit leidt tot inherente corruptie, zoals Ali Khraybit, een filmmaker op het Tahrirplein, zegt: “Elke politieke partij heeft controle over een groep ministeries waar ze haar eigen entourage inhuurt. Het systeem biedt een juridische dekmantel voor het misbruiken van het systeem.”
De traditionele ‘linkse’ partij, de Iraakse Communistische Partij (ICP), draagt een grote mate van verantwoordelijkheid voor deze situatie – daarom is haar invloed in deze protesten minimaal. De ICP riep op tot de vervanging van de regering door technocraten en onafhankelijken en van het huidige systeem door een ‘nieuw’ systeem. Het probleem is tweeledig. Ten eerste maakt de partij zelf deel uit van het systeem, omdat het deel uitmaakt van de Sairon-coalitie onder leiding van de sjiitische geestelijken Muqtada al-Sadr, die vorig jaar bij de algemene verkiezingen het meeste stemmen kreeg.
Al-Sadr, wiens basis zich onder de armere sjiitische bevolking bevindt, kreeg enige bekendheid tijdens de massaprotesten in februari 2016 in Irak, maar wordt nu door velen evenzeer geassocieerd met het probleem omdat zijn partij deel uitmaakt van de regering van Mahdi. Zijn pogingen om tussen te komen in de huidige protesten worden in dit stadium met onverschilligheid begroet. De ICP rechtvaardigt deze benadering met het argument dat “Irak zich nog steeds in een fase van ‘kapitalistische ontwikkeling’ bevindt, die een gemengde economie, een ‘sociale markt’ en de bevordering van vakbonden en sociale zekerheid vereist.” De meer linkse ‘Arbeiders Communistische Partij van Irak’ lijkt zich vooral te richten op het beëindigen van de islamitische invloed in plaats van op het propageren van een socialistische oplossing.
Een indrukwekkend kenmerk van de beweging is de manier waarop demonstranten de buitenlandse inmenging in Irak afwijzen. De woede is gericht tegen de ‘Muhasasa’ die in de nasleep van de Amerikaanse bezetting is achtergebleven en die door velen verantwoordelijk wordt gesteld voor de sektarische conflicten. De basis bestaat niet echt voor een wending in de richting van het Amerikaanse imperialisme zoals in sommige andere landen, omdat de Iraakse massa’s begrijpen wat het ingrijpen van de VS met zich meebrengt.
Er is grote woede over de Iraanse invloed in het land. Iran wordt niet alleen gezien als een belangrijke begunstigde van het ‘Muhasasa-systeem’, Iran is ook een belangrijke sponsor van Mahdi’s regering en oefende veel druk uit op individuen zoals Sadr om niet aan te dringen op zijn val. Tijdens de protesten is generaal Soleimani, hoofd van de Iraanse Revolutionaire Garde, regelmatig naar Irak gekomen en heeft hij aangedrongen op harde maatregelen om de protesten te stoppen. Veel betogers verwijten Iran dat het paramilitaire milities heeft opgericht die hen in het hele land hebben aangevallen. Daarom is er zoveel woede geuit over Iraanse bezittingen in verschillende steden.
Sommige commentatoren, die zich ongetwijfeld baseren op het verhaal van de westerse media, zagen dit en liepen in de val om te beweren dat “nationalistische slogans gebruikelijk” zouden zijn onder de betogers. Ze begrijpen de drijvende kracht achter deze protesten verkeerd. Niet alleen dringen de betogers er consequent op aan dat zij alle etnische groepen vertegenwoordigen, toen onlangs in Iran protesten uitbraken, werd er een boodschap gestuurd vanuit het Tahrirplein: “Het is voor ons van cruciaal belang dat jullie zich bewust zijn van het feit dat wij van het Iraakse volk slechts een oprechte liefde voor jullie hebben. Ons probleem is het Iraanse sektarische regime, dat alle corrupte politici, criminelen en moordenaars in onze huidige regering steunt.”
In plaats van te proberen alle mensen in Irak (of in een van de etnische groepen) te verenigen tegen andere landen of etnische groepen, zoals nationalisten zouden doen, proberen de betogers het tegenovergestelde te doen. Ze verenigen werkende mensen en armen van alle etnische groepen tegen hun eigen ondemocratische en corrupte nationale elites. Een opmerking van Leon Trotski, uit een compleet ander tijdperk, lijkt bijna op het lijf van de huidige beweging in Irak geschreven te zijn: “Het ontwaken van de onderdrukte en uiteengevallen naties, hun strijd om hun afgescheiden delen te verenigen en het buitenlandse juk af te werpen, zou onmogelijk geweest zijn zonder een strijd voor politieke vrijheid.” ‘Wij willen een land’ is de schreeuw van jongeren die nu in Irak op straat komen.
Op het moment van schrijven heeft Mahdi zich teruggetrokken, maar hij is nog steeds interim-leider. Betogers reageerden blij op zijn ontslag, maar ze zijn nog steeds boos: zijn ontslag is niet genoeg. Ze willen niet dat een andere politieke leider het overneemt. Ze willen dat er een einde komt aan het hele systeem. Zoals men het verwoordde: “Als ze ermee instemmen om vervroegde verkiezingen te houden, zullen dezelfde gezichten terugkeren. Ze zullen gewoon worden herschikt.”
Een burgerlijke commentator, Fanar Haddad, stelde dat “de politieke sfeer in Irak tegenwoordig meer een diffuus web van gevestigde belangen (formeel en informeel, Iraaks en buitenlands) is dan ‘een regime’. Er tegenin gaan lijkt op het slaan tegen een onbeweeglijke rots of op een vuistslag die zo door jam gaat. Paradoxaal genoeg is dit misschien wel een van de krachtigste kenmerken van het regime, en een die het voortbestaan ervan kan garanderen. Het sluit de mogelijkheid uit dat de staat gevangen wordt genomen zonder dat het volledig wordt vernietigd door middel van een grote burgeroorlog of een buitenlandse interventie zoals in 2003.”
Tot op zekere hoogte heeft hij natuurlijk gelijk. Het ‘Muhasasa-systeem’ is gecreëerd door de Iraakse burgerij, samen met het Amerikaanse en Iraanse imperialisme, juist om ervoor te zorgen dat de gevestigde belangen van de verschillende delen van de Iraakse heersende elite beschermd worden, niet alleen tegen elkaar, maar vooral tegen de werkende massa’s. De betogers hebben volkomen gelijk als ze zeggen dat het aftreden van Mahdi geen fundamenteel verschil zal maken. Als het systeem moet worden veranderd, is de vraag door wie? De betogers hebben gelijk dat ze geen vertrouwen hebben in de politieke partijen van vandaag, ze mogen het systeem niet herontwerpen.
Het enige alternatief is dat de protesterende massa’s zelf verkozen comités instellen, die de deelnemers aan de protesten vertegenwoordigen, in de scholen en universiteiten, van arbeiders in de havens en op de olievelden en uit de arbeidersklasse, en een constituerende vergadering bijeenroepen om op democratische wijze te beslissen hoe Irak nu zal worden bestuurd in het belang van de werkende mensen, de jeugd en studenten.
De betogers hebben een gezonde en volkomen begrijpelijke minachting voor de politieke partijen en milities die de afgelopen jaren alleen maar conflicten, corruptie en armoede hebben veroorzaakt. Er mag aan geen van hen vertrouwen worden geschonken. Maar er is één groep die geen partij heeft die haar belangen vertegenwoordigt: de arbeidersklasse. Een partij zoals de Iraakse communistische partij is niet meer dan een karikatuur van een arbeiderspartij. Er is een revolutionaire socialistische partij nodig die zich organiseert om het kapitalisme omver te werpen – te beginnen met de olie-industrie en andere belangrijke bedrijfstakken te nationaliseren en die onder de controle en het beheer van de werkenden te plaatsen, zodat de rijkdom van Irak kan worden gebruikt om degelijke lonen te betalen, onderwijs en gezondheidszorg te ondersteunen en fatsoenlijke huisvesting te bouwen.
“Geen sjiieten, geen soennieten, geen christenen. We zijn allemaal één Irak” en “We willen ons land terug” zijn eisen die blijk geven van een begrip voor de noodzaak om een einde te maken aan sektarische conflicten en te strijden voor het wegnemen van de macht van de heersende elites en tegen de imperialistische mogendheden, of het nu gaat om de VS, Saoedi-Arabië, Iran of andere landen, en hun pogingen om de rijkdommen van Irak te controleren en te exploiteren. Bij de opbouw van een nieuw Irak mag er echter geen sprake zijn van dwang van nationaliteiten of religieuze groeperingen. In een werkelijk democratisch Irak zou het zelfbeschikkingsrecht, niet gebaseerd op de hebzucht van de verschillende heersende elites, maar in het belang van de werkende massa’s, de verschillende groepen in staat stellen in harmonie te leven.
Irak heeft decennialang geleden onder het kapitalisme en imperialisme – zijn natuurlijke rijkdommen zijn geroofd door de heersende elite en de massa’s hebben geen werk, fatsoenlijke huizen en genoeg geld om van te leven. Socialistische maatschappijverandering is nodig om ervoor te zorgen dat de macht in handen komt van de arbeidersklasse en haar bondgenoten, zodat de rijkdom van het land wordt gebruikt voor het welzijn van iedereen met een democratisch geplande economie. Een socialistisch Irak zou een voorbeeld zijn van hoe sektarische conflicten en armoede in het hele Midden-Oosten kunnen worden beëindigd, wat zou leiden tot een democratische socialistische federatie van het Midden-Oosten.