Home » Artikelen » 50 jaar Anjerrevolutie. Revolutionaire strijd van werkende klasse toont hoe verandering mogelijk is

50 jaar Anjerrevolutie. Revolutionaire strijd van werkende klasse toont hoe verandering mogelijk is

Vijftig jaar geleden maakte een politieke opstand van arbeiders en jongeren in Portugal na de militaire staatsgreep van 25 april een einde aan het fascisme en kolonialisme en het ontketende een sociale revolutie. De bezetting van huizen, grond en bedrijven, de oprichting van bewoners-, arbeiders- en soldatencomités, democratische machtsorganen voor de arbeidersklasse, lieten zien hoe de invoering van universele openbare diensten en de nationalisatie van het grootste deel van de economie afgedwongen kon worden. Ondanks de enorme politieke, economische en sociale resultaten werd de revolutie onderbroken door de afwezigheid van een revolutionaire partij met massale invloed. De kapitalistische democratie die tot stand kwam, toont vandaag aan dat ze niet in staat is om iedereen kwaliteitsvolle huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs te garanderen, om klimaatrampen of de toename van oorlogen in de wereld te voorkomen. Net als in 1974 en 1975 is socialisme vandaag een objectieve noodzaak tegenover de concrete problemen van kapitalistische barbarij en de Portugese revolutie bevat belangrijke lessen voor degenen die de samenleving willen veranderen.

Door Pedro en Vanessa (Luta Pelo Socialismo, onze zusterorganisatie in Portugal)

Het fascistische regime van 1926 tot 1974, onder leiding van de dictators Salazar en Marcello, werd gekenmerkt door onderdrukking van de oppositie door marteling, dwangarbeid en de dood, het verbieden van democratische vrijheden en stakingen, het verpletteren van arbeidersorganisaties, het instellen van censuur en politieke politie en de samenwerking tussen de staat en private monopolies, onder de ideologie van de gemeenschappelijke belangen van kapitaal en arbeid, zogenaamd de belangen van de ‘Grootheid van Portugal’. Maar er was niets groots aan dat Portugal. Gedurende die 48 jaar was er ellende op het gebied van inkomen, huisvesting, gezondheid en onderwijs. De kracht van het fascistische regime en het Portugese kapitaal lag in de economische controle over de koloniën, grondstoffenbronnen en afzetmarkten. Omdat de winning van rijkdom uit de koloniën niet afhankelijk was van arbeid in eigen land, werd Portugal onproductief en onderontwikkeld gehouden, met een model van lage lonen en onderdrukking van arbeiders.

De onderwerping van het Portugese kapitaal aan externe belangen maakte het kwetsbaar voor de strijd van de gekoloniseerde volkeren die nog meer onderdrukt en onderontwikkeld waren dan het Portugese volk. De bevrijdingsoorlog in de Portugese koloniën vanaf 1961 betekende een zware slag voor het fascistische regime. Gedurende 13 jaar werden in totaal 1,2 miljoen soldaten ingezet in de oorlog, gelijk aan 15% van de toenmalige Portugese bevolking. Officiële cijfers vermelden 9.000 doden en meer dan 15.000 permanent verminkten aan Portugese kant en meer dan 60.000 doden aan Afrikaanse kant. In deze periode stegen de kosten van levensonderhoud ondanks de snelle industrialisatie in Portugal. De druk om aan de oorlog te ontsnappen leidde ertoe dat elk jaar 100.000 mensen emigreerden. De koloniale oorlog duurde eindeloos en in 1973 slokte deze al meer dan 40% van de begroting op, ten koste van sociale uitgaven zoals voor onderwijs, gezondheidszorg en sociale zekerheid. In de zes maanden voorafgaand aan de staatsgreep van 25 april 1974 staakten ongeveer 100.000 arbeiders illegaal om de daling van de reële lonen te stoppen.

In de oorlogen in Afrika zagen de soldaten en lagere officieren dat de armoede in Portugal het gevolg was van hetzelfde systeem en dezelfde onderdrukking die de ellende in de koloniën veroorzaakte en ze begonnen solidariteitsbanden te smeden met de Afrikanen. Ze zagen ook dat de oorlog niet gewonnen kon worden door de Portugese staat en dat elke overwinning voor de gekoloniseerden in Afrika de gemeenschappelijke vijand verzwakte en daarom ook een overwinning was voor de uitgebuitenen in Portugal, wat de arbeiders dichter bij de macht bracht in de verschillende landen. De antikoloniale revoluties waren de sleutel tot de bevrijding van Portugal van het fascisme.

De val van het fascistische regime in Portugal

In 1973 werd de Beweging van de Strijdkrachten (MFA – Movimento das Forças Armadas) opgericht, een clandestiene militaire organisatie geleid door officieren uit het middenkader (luitenants, kapiteins en majoors) die een einde wilden maken aan de koloniale oorlog. Op 25 april 1974 voerde de MFA een succesvolle vreedzame militaire staatsgreep uit. Na de overgave van dictator Marcello Caetano te hebben geëist, viel het regime als een kaartenhuis. Het succes van de staatsgreep vereiste niet alleen het leiderschap van de MFA, maar ook de vastberadenheid van de soldaten, waarvan de meesten uit de arbeidersklasse kwamen, om een einde te maken aan het regime, wetende dat als de staatsgreep zou mislukken, ze zouden worden beschuldigd van verraad.

Ondanks het verzoek van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de burgers om thuis te blijven, vulden de massa’s op 25 april, toen de overgave van Marcello nog niet compleet was, de straten van Lissabon om de opstandige soldaten te steunen, waardoor de staatsgreep het begin van een revolutie werd, een periode waarin het de massa’s zijn die geschiedenis schrijven.

Het was de mobilisatie van het volk die op 25 april en in de dagen daarna zorgde voor het succes van de staatsgreep, de effectieve invoering van politieke en vakbondsvrijheden, de vrijlating van politieke gevangenen en, ook door de verbroederingen in Afrika tussen soldaten en guerrillastrijders, de weg vrijmaakte voor het einde van de koloniale oorlog en de erkenning van het zelfbeschikkingsrecht van volkeren. Enkele dagen na de staatsgreep, op de eerste 1 mei in vrijheid, vierden meer dan een miljoen mensen de revolutie en toonden ze dat het einde van het fascisme niet alleen werd bereikt door middel van een militaire staatsgreep.

De revolutie gaat vooruit, en daarmee ook de dualiteit van de macht

Met het einde van de onderdrukking en het gevoel dat het leger aan hun kant stond, voelde de arbeidersklasse de vrijheid om zich te organiseren en de opgekropte woede tegen hun uitbuiters explodeerde. Al op 26 april 1974 begonnen bewoners van de sloppenwijken in de industriële gordels van Lissabon, Setúbal en Porto leegstaande huizen te bezetten, een proces dat zich voortzette en intensifieerde. Om de strijd voor huisvesting te organiseren werden bewonerscomités opgericht, de eerste organen van de arbeidersmacht. Tegelijkertijd werden volksgeneeskundige klinieken, comités voor woningverbetering, crèches, alfabetiseringscursussen, comités voor democratisch beheer van scholen en ziekenhuizen opgericht, met als doel democratie op de werkplek en universele toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.

Op de werkvloer begon de grootste stakingsgolf tot nu toe vorm te krijgen. Er werd geëist dat de fascisten in de bedrijven en het staatsapparaat zouden verdwijnen, dat er een nationaal minimumloon zou komen dat aan de inflatie zou worden aangepast, een 8-urige werkdag, het recht op vrije weekenden, betaalde vakantiedagen en een extra maandloon. Veel gevechten werden geleid door vrouwelijke arbeidsters die, onder andere, gelijk loon voor gelijk werk, het recht op echtscheiding, een einde aan morele en seksuele intimidatie en de oprichting van crèches, kinderdagverblijven en borstvoedingskamers op de werkplek eisten. Toen de bazen in verschillende bedrijven niet wilden toegeven, werd het bedrijf overgenomen en onder arbeiderscontrole geplaatst, onder democratisch zelfbeheer van een arbeiderscomité. In andere bedrijven werden vakbondscomités opgericht om de strijd verder te organiseren. De eisen omvatten het recht op huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, soms de nationalisatie van het bedrijf en natuurlijk vrede en de terugkeer van de soldaten uit Afrika.

In december 1974 begonnen de landeigenaren in de Alentejo en Ribatejo, regio’s waar grote landgoederen een dominante rol speelden, de akkers te sluiten voor de arbeiders, om het zaaien te verhinderen en honger te zaaien, om zo de revolutie te saboteren. Als reactie daarop bezette de plattelandsbevolking het land om de lonen en de landbouwproductie onder controle te krijgen, wat de Agrarische Hervorming in gang zette, d.w.z. het begin van de verwezenlijking van de eis “Land voor hen die het bewerken”, en het verhogen van de productie. Privébezit werd in twijfel getrokken en veel bazen vluchtten. Aan de rand van de grote steden begonnen vormen van coördinatie van bewoners- en arbeiderscomités te ontwikkelen, embryo’s van sovjets.

De veroveringen van de revolutie werden niet bereikt zonder weerstand van reactionaire krachten te overwinnen. Tot twee keer toe, op 28 september 1974 en 11 maart 1975, probeerde rechts, geleid door Spínola, met geweld een einde te maken aan de revolutie ten gunste van een neokoloniaal en presidentieel project dat de macht bij Spínola zou concentreren om de belangen van de kapitaalaccumulatie te verdedigen. Beide keren gingen tienduizenden arbeiders en soldaten de straat op en vormden barricades om de staatsgrepen te voorkomen en zelfs geweld te vermijden. De nederlagen van de couppogingen leidden tot een enorme radicalisering van de massa’s en het besef van de revolutionaire taken van de arbeidersklasse.

De reactie op 11 maart 1975 bestond uit massamobilisaties in het hele land en bezettingen van bedrijven en eigendommen. Werknemers van banken gingen in staking, bezetten de werkplekken en eisten hun nationalisatie. Hetzelfde gebeurde in bedrijven zoals CUF (industrieel conglomeraat), Lisnave (scheepswerven), de postkantoren en transportbedrijven. De nationalisatie van de banken markeerde het begin van een golf van nationalisaties in de daaropvolgende weken, die een totaal van 244 bedrijven bereikte, waaronder alle banken, verzekeringsmaatschappijen, de staalindustrie, transport, energie, cement en tabak. Deze maatregelen waren het resultaat van wijdverspreide eisen van de arbeidersklasse en de regeringspartijen (PCP, PS en PPD) moesten de nationalisaties steunen, hoewel ze weigerden buitenlands kapitaal te onteigenen. Meer dan 70% van de economie kwam in handen van de staat.

Verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering

Alles wees op de nederlaag van het kapitalisme in Portugal. De Britse krant The Times schreef: “Het kapitalisme dood is in Portugal.” Het Amerikaanse tijdschrift Time zette op de cover: “De rode dreiging in Portugal”, met portretten van president Costa Gomes, premier Vasco Gonçalves en Otelo Saraiva de Carvalho, de organisator van de staatsgreep van 25 april 1974 en commandant van COPCON, een speciale militaire troepenafdeling die was opgericht om het MFA-programma uit te voeren, die de volksmacht en de bezettingen van huizen en bedrijven steunde en banden had met de partijen van zogenaamd ‘extreem’ links.

Nog een bewijs van de duidelijke nederlaag van het kapitalisme was de campagne voor de verkiezingen voor de Grondwetgevende Vergadering, de eerste vrije verkiezingen, die op 25 april 1975 werden gehouden. De krachtsverhouding was zodanig dat alle partijen, van de PPD (nu de PSD) tot links, zwoeren het socialisme te verdedigen. Zelfs de CDS beweerde “een klasseloze maatschappij, geharmoniseerd door christelijk humanisme” te verdedigen. Deze verkiezingen kenden de hoogste opkomst ooit: 92 procent van de kiezers ging stemmen. De PS kreeg 38 procent, de PPD 26 procent, de PCP 12 procent, de CDS 8 procent en de partijen die verbonden waren met de PCP of links daarvan 8 procent. Dit resultaat weerspiegelde niet de werkelijke sociale invloed van de PCP en de radicale linkerzijde, maar toonde eerder aan dat de massa’s die stemden de stalinistische dictaturen en het autoritaire model vertegenwoordigd door de PCP verwierpen. De campagne van de PS, en tot op zekere hoogte de PPD, voor ‘socialisme in vrijheid’ wierp voor hen vruchten af.

Enerzijds was dit verkiezingsresultaat het zoveelste bewijs van de massale wil om een klasseloze maatschappij op te bouwen, gebaseerd op een planeconomie, volksmacht en samenwerking tussen volkeren. Aan de andere kant legitimeerden deze verkiezingen de PS en de PPD als partijen met een electorale meerderheid, waardoor hun leiders, vooral die van de PS, een offensief konden lanceren tegen de vooruitgang van de revolutie, in tegenstelling tot de socialistische slogans die ze verkondigden.

Revolutionaire crisis

Omdat de burgerij niet beschikte over de gebruikelijke middelen (controle over de staat en de strijdkrachten en economische sabotage) om de revolutie tegen te houden, werd ze gered door de politiek van de leiders van de massale arbeiderspartijen: de PS en de PCP. Dit werd duidelijk in de revolutionaire crisis die zich gedurende de rest van 1975 ontvouwde. In deze periode was de macht meer dan ooit omstreden, waarbij de staat steeds meer verdeeld raakte en niet in staat was om doortastend op te treden. De arbeiders waren ook verdeeld over de kwestie van het grijpen van de politieke macht, zonder een leiderschap dat hen tot de conclusie kon brengen dat dit noodzakelijk was. Omdat de burgerij geen genadeklap kreeg, kon ze zich reorganiseren tegen de arbeidersmacht.

Vanaf mei 1975 begonnen buitenlandse landen de revolutie te boycotten, gebruikmakend van het feit dat buitenlandse investeringen niet genationaliseerd waren. De buitenlandse burgerij begon ook resoluter in te zetten op de PS. Tegelijkertijd begonnen extreemrechtse terroristische groeperingen een golf van bomaanslagen tegen linkse partijen, namelijk de PCP, MDP en UDP.

De contrarevolutie werd echter niet geconsolideerd. De premier van de Zesde Voorlopige Regering klaagde dat hij niet echt mocht regeren. Noch het leger, noch de vakbonden, noch de arbeiderscomités gehoorzaamden hem en er waren dagelijks betogingen tegen de regering, waaronder de 36 uur durende belegering van de regering en de grondwetgevende vergadering door bouwvakkers op 12 november 1975. De regering schortte zelfs haar werkzaamheden op. Er heerste een complete machtscrisis.

Militaire officieren dicht bij de PS beseften dat het nodig was om de revolutie met geweld te stoppen om de controle over de situatie terug te krijgen. De gelegenheid deed zich voor op 25 november 1975, toen parachutisten strategische bases in Lissabon bezetten en eisten dat de uitzetting van linkse militaire officieren ongedaan zou worden gemaakt. Dit was het voorwendsel om de contrarevolutionaire staatsgreep uit te voeren. Álvaro Cunhal, leider van de PCP, sloot een deal met rechts om ervoor te zorgen dat leden van de PCP en de CGTP Intersindical en militairen die met hen verbonden waren, zouden afzien van acties. In ruil daarvoor zou de PCP niet onderdrukt worden en zou ze haar rol in de kapitalistische staat mogen behouden, wat al die tijd haar doel was geweest, gezien de trapsgewijze opvatting van de PCP over de revolutie die de veronderstelde democratische revolutie verdedigt en het uitstellen van de socialistische revolutie naar een onbepaalde toekomst. Ondanks haar belang kwam revolutionair links in het leger, dat geen betrokkenheid van de arbeidersmassa’s had georganiseerd noch hen bewapende, geïsoleerd te staan en gaf zich snel over.

De machtsbalans keerde zich niet volledig tegen de arbeiders, die een enorme strijdmacht hadden opgebouwd, maar de demoralisatie zette in en wettigheid en orde werden gevestigd. Bezettingen werden niet langer geaccepteerd en verschillende werden door de politie neergeslagen. De arbeiders- en bewonerscomités, in de industrie, de wijken en op het land, verloren effectieve macht en werden langzaam verdreven. De periode van dubbele macht tijdens de 19 maanden durende revolutie, waarin de massa’s geschiedenis schreven, was voorbij. De taak van de kapitalistische staat om de orde en controle te herstellen was volbracht. Zijn nieuwe taak was het normaliseren van de burgerlijke democratie en het herstellen van de voorwaarden voor kapitaalaccumulatie, in het bijzonder door terug te keren naar het beleid van lage lonen om buitenlandse investeringen aan te trekken. In tegenstelling tot Chili in 1973 nam de contrarevolutie in Portugal een democratische vorm aan en speelde de PS van Mário Soares de hoofdrol in het bedenken en uitvoeren van de contrarevolutionaire strategie.

Lessen uit de Portugese revolutie

De overwinningen van de revolutionaire periode wierpen jarenlang en zelfs decennialang vruchten af. In de revolutionaire periode toonden arbeiders en jongeren in Portugal dat ze alles op het spel konden zetten, hun leven konden verbeteren en konden beslissen over het collectieve leven. Ze kregen democratie op de werkvloer en werkten met plezier en een gevoel van nut. Alles wat we hebben gewonnen, is te danken aan de organisatie en directe actie van de massa’s en vooral aan de vormen van arbeidersmacht die ze hebben opgebouwd. De verbetering van de woonomstandigheden in de decennia na de revolutie is te danken aan de huisvestingsbezettingen. Democratische, arbeids- en sociale rechten zijn te danken aan de stakingen, de verdrijving van fascistische bazen, de bezettingen en de controle van de arbeiders over industrieën, land en diensten. Het waren de democratische comités op scholen en de alfabetiseringscursussen door vrijwilligers die de uitbreiding van universeel onderwijs mogelijk maakten. Het waren de dokters en verpleegkundigen in de democratische ziekenhuiscomités en bij de oprichting van volksklinieken die oplegden wat de Nationale Gezondheidsdienst zou worden. Het opkomende regime was echter het resultaat van een contrarevolutie. Onder het kapitalisme is geen enkele hervorming gegarandeerd en veel van wat er gewonnen is, is verloren gegaan of loopt gevaar.

Hoewel de staat linkse leiders heeft gehad, is het nooit opgehouden een kapitalistische staat te zijn, met een burgerlijke structuur die de kapitalistische orde handhaaft. In de situatie van de wereldwijde economische crisis van 1974 en 1975, en na de vernederende nederlaag van de VS in Vietnam, was het mogelijk voor de werkende klasse om de macht te grijpen zonder te lijden onder de directe interventie van het buitenlandse imperialisme in een Europees land zoals bleek uit haar passiviteit tot mei 1975.

Zonder de steun van het buitenlands kapitaal en zonder de steun van het volk voor de reactie, had rechts niet de middelen om de contrarevolutie uit te voeren. De triomf van een socialistische revolutie in Portugal had een directe invloed kunnen hebben op de arbeidersklasse in andere landen zoals Spanje en Griekenland, die in dezelfde periode ook onder rechtse dictaturen uitkwamen. In dit beste geval zouden we vandaag in een wereld leven waar niemand oorlogen voert en mensen samenwerken, waar de economie zo gepland is dat ze tegemoet komt aan sociale en ecologische behoeften en klimaatrampen vermijdt, waar mensen met plezier werken en samen beslissen hoe ze beter kunnen werken en leven.

Dit is niet gebeurd. De belangrijkste factor waarop het kapitalisme kon rekenen om de socialistische revolutie met democratische middelen te verhinderen, was het reformisme van de leiders van de arbeiderspartijen. Noch de PS noch de PCP bevorderden de eenheid van bewoners-, arbeiders- en soldatencomités in vormen van bredere arbeidersmacht, zoals sovjets. Deze hadden een sterke arbeidersmacht kunnen vormen tegenover de zwakke burgerlijke staat en de mogelijkheid kunnen openen om de crisis van de dubbele macht op te lossen door de arbeiders de volledige macht te laten grijpen. De revolutionaire organisaties van de radicale linkerzijde bereikten nooit massale invloed en waren niet in staat om de redding van het kapitalisme te voorkomen. Het ontbrak aan een politiek programma dat de weg wees naar het grijpen van de macht en het opbouwen van een arbeidersstaat, geregeerd door arbeiders en voor arbeiders.

Net als 50 jaar geleden leiden de tegenstrijdigheden van het kapitalisme vandaag tot crises, catastrofes, oorlogen en revolutionaire explosies, en de socialistische transformatie van de maatschappij blijft de manier om ons te bevrijden van barbarij, wat alleen bereikt kan worden met een revolutionaire partij met massale invloed.

Print Friendly, PDF & Email
Scroll To Top